Ik was onderweg, boos. Onderweg naar een ander. Ik wist niet eens precies waar ik was, maar wel waar ik naartoe ging. Maar één doel.
Pas toen ik bij die verkeerde persoon in bed lag dacht ik aan mijn vriend. Besefte ik wat ik aan het doen was. In paniek brak ik de daad af, sprong zijn bed uit en probeerde het huis zo snel mogelijk uit te komen terwijl ik mijn kleren aantrok.
De gang leek op die van mijn ouderlijk huis. En toen voelde ik het. Schuld. Ik, een vreemdganger, onuitwisbaar. Vanaf nu zou iedereen die dit wist me veroordelen – en nog terecht ook. Ik zakte in elkaar van verdriet.
Ik schok wakker naast mijn vriend. Zelden zo opgelucht. Ik deelde mijn droom.
“Wat lijkt het me vreselijk om zoiets gedaan te hebben. Om te beseffen dat je die schuld vanaf dan voor altijd bij je draagt. Waarom zou je zo stom zijn om zoiets te doen?”
Er is een omslagpunt geweest in mijn leven toen ik hem leerde kennen. En dan bedoel ik niet het verschil tussen een relatie hebben of niet. Voor en na zijn twee totaal verschillende dingen.
Eigenlijk is er niet eens zo veel veranderd. Ik ben nog dezelfde. Maar er is één ding dat nooit meer omgekeerd kan, en dat is dat ik nu weet hoe het voelt als je vertrouwen gebroken wordt. Natuurlijk wist ik wel dat de wereld niet eerlijk in elkaar steekt. Maar als je het zelf meemaakt besef je pas wat het inhoudt. Als je het zelf meemaakt is het niet iets wat je hoort en waar je je een paar minuten kwaad om maakt om vervolgens weer verder te gaan met de vastberadenheid nooit zoiets aan te richten. Als je het zelf meemaakt sleep je de pijn jarenlang met je mee. Misschien wel de rest van je leven. Hoe het voelt als iemand je gevoelens wegwuift, de mens in je ontkent en vernedert, dat vergeet je nooit meer. En ook het ongeloof en de woede dat iemand die weet dat je van hem houdt zoiets doen kan, ze blijven.
Dat is het hem. Toen er nog niets gebeurd was, ik verlang terug naar die tijd. De tijd dat de dagen niet ongevraagd onderbroken werden door een hart vol pijn. Terwijl het zo mooi had kunnen zijn.
De wonderlijke wereld van mijn spiegelbeeld. Daar zou ik zo graag eens even in rondlopen. Gewoon omdat het even anders is dan anders. Als ik de omgekeerde wereld zie, weerspiegeld in een bushokje of etalage, of gewoon mijn eigen kamer in het raam, dan lijkt dat zo knus. Zo veel interessanter dan wat ik al ken. Stel je voor dat links rechts is en rechts links. Zou je dan de weg nog vinden? Hoe vaak zou je iets verkeerdom doen op een dag, kan ik er nog piano spelen? Maar aan de andere kant kun je misschien wel naar Engeland zonder aan de verkeerde kant te hoeven rijden. Kun je doen waar je zin in hebt omdat de klok achteruit loopt. Wisselt de VVD er van mening met de SP.
En als je daar in je spiegel kijkt, wat zie je dan?
We hadden het over zijn nieuwe autoradio. Eentje waar je een usb-stick in kan steken met alle muziek die je maar wilt.
Ik dacht aan de liedjes van Rowwen Hèze, vroeg me af welke hij ook leuk zou vinden, en droomde automatisch terug naar de auto van mijn ouders met die grijsgedraaide cd-wisselaar. Elk album is een andere herinnering. Een vakantie, een dagje uit, of simpelweg thuiskomen. En toen wist ik het.
“Ik weet wat we moeten doen. We moeten ’n Hemel op Aarde op je stick zetten en in de auto draaien. En dan maken we heel veel nieuwe, fijne herinneringen.”
Hij vond het een goed idee. En bij die gedachte was er al iets veranderd. Door die gedachte al minder pijn bij de muziek en meer levensvreugde. Denk je eens in, al die leuke dingen die we samen doen. Bijna wekelijks wel ergens met de auto heen. Zo fijn.
Er is niets meer te zeggen. Alles is besproken, alles is duidelijk. Voor alles is een verklaring. Maar wat doet dat er eigenlijk toe, aangezien het hoe dan ook niet meer omgekeerd kan?
De tijd die verstrijkt verandert daar niets aan.
Ik wil er niet meer aan denken. Maar soms denk ik er toch aan. Dan zie ik het weer voor me en word ik er misselijk van. Jij met haar. Ik weet precies hoe je zo stom kon zijn en toch is het niet te bevatten. Niet te bevatten hoe het ingaat tegen alles waar ik voor sta en het nu desondanks deel uitmaakt van mijn leven. Niet te bevatten hoe diep die pijn nog zit.
Ik wil er niet meer aan denken en alles is al zo vaak besproken. Maar toch, zeg toch nog maar een keer sorry, alsjeblieft.
Niets meer dan dit lied trekt mijn gedachten terug naar de tent.
Meestal, als ik die stem hoor en die accordeon, de trompet, dan waan ik mezelf op het Limburgse platteland. De velden, het groen, de dorpjes, bruine kroegen, de doodgewone huizen met hun mensen. De gastvrijheid en gezelligheid. Een reis door de tijd van pakweg 1960 tot hier.
Maar Gebrouwe in Limburg is niets van al die fantasie, het is één en al herinnering. Dan heb ik diezelfde kleren weer aan en sta op het podium en zing, met de accordeons, de gitaren, de fanfares, de zes mannen, honderden muzikanten om me heen. Dan geniet ik opnieuw van een heel bijzondere dag, een dag waarop ook nog eens zo veel mensen kwamen kijken speciaal voor ons. Allemaal even enthousiast. In een enorme tent op een veld, een plek die maar één week per jaar bestaat en toch zo muf is als een oud café. Omdat er geleefd wordt. Een hele fijne plek.
Wat me als eerste opvalt is dat haar broek een schril contrast vormt met de nette jurk van de Belgische dame. Daardoor heb ik het introducerende woordje dus al half gemist. Wanneer was zoiets voor het laatst in de mode?
Als ze het woord overneemt en een paar passen zet besef ik dat iets als dat helemaal nooit in de mode is geweest. Die broek is echt veel te wijd en vormeloos. Ballonbroek noemden we dat op de middelbare school, maar daar wist de betreffende docente ze tenminste nog met enige flair te dragen.
Deze vrouw niet. Deze vrouw mist duidelijk enige vorm van smaak. Haar grijze warrige kapsel stamt nog uit de jaren ’80, haar schoenen zijn de meest degelijke ooit en haar kleren… Ze lijken nog het meest op een clownspak, al zijn ze zwart. Dat jasje met die veel te grote knopen, grijsgeruite kraag en punten aan de onderkant is bij nader inzien minstens net zo erg als de broek. En het geheel maakt haar schouders veel te smal en haar kont veel te dik. Hoe kom je in godsnaam op het idee om zoiets aan te trekken naar een symposium?
Ik kijk naar haar gezicht dat maar praat en praat. Eigenlijk heeft ze een vrij normale uitdrukking. Ik probeer me een fatsoenlijk kapsel bij haar in te beelden en kom tot de conclusie dat ze er uit zou kunnen zien als een stijlvolle dame. Als ze enig idee gehad zou hebben hoe zoiets in zijn werk gaat.
Dit is nog maar een greep van wat er in de eerste tien minuten van haar lezing door me heen ging. Toen ik besefte dat ik al een hele tijd niet zat te luisteren probeerde ik mijn aandacht te vestigen op de slides en haar stem, maar als je het begin al gemist hebt is dat kansloos. Bovendien werden mijn ogen constant teruggetrokken naar die uiterste miskleum van een verschijning. Concluderend heb ik maar één ding geleerd van deze lezing: zorg dat je er fatsoenlijk uitziet als je wilt dat mensen iets meekrijgen van je presentatie.