De sneeuwklokjes en krokussen staan al weer een tijdje in volle bloei, zelfs de eerste narcissen hebben zich al laten zien. De vogels fluiten weer, als ik ’s morgens wakker word. Bomen en struiken lopen al uit. Te vroeg! Niet dat ik het niet mooi vind, maar ik mis iets, ik ben iets kwijt. Waar is de winter?
“Als de tijd niet zo eeuwig ongrijpbaar was geweest, zou ik haar van de muren scheuren en tussen mijn vingers vermorzelen, de macht uit haar zuigen alsof ze altijd al zwakker was geweest dan de sprietjes gras die ik ’s zomers gewoon was op te eten, omdat ik niet wilde dat ze alsmaar groter groeiden. Maar de tijd zou naar mij nooit kijken en zelfs alleen maar sneller gaan naarmate zij verstreek; ook het gras scheen dat te weten want het groeide en groeide omdat het domweg nooit meer vroor hier, of omdat het echt besefte dat de tijd haar versnelling niet stopte. Mijn idee was, dat niet het gras, maar de zomer dit wist en zij daarom de winters verdrong, die winters waar ik alleen maar meer van ging houden. Omdat het mij nooit gegund scheen, te houden van datgene dat bij me kon zijn.”
De natuur neemt een hele belangrijke rol in op mijn weblog. Eigenlijk verdient ze wel een eigen categorie! Bij deze.
Om dan meteen maar met iets bijzonders te beginnen:
Een werk van Giuseppe Penone, een kunstenaar die veel doet met de natuur. Hij maakte een metersgrote afbeelding van een mond, bestaande uit duizenden enorme doorns. Toen ik het zag, was ik meteen verkocht. Ik vind het echt een geniaal idee! Ik vraag me af hoe het zou voelen er vol overgave tegenaan te springen.
Wat het verder met de mond te maken heeft, die er wordt afgebeeld, weet ik niet echt. Maar toch heb ik er mijn eigen theorieën over.
Wat anderen niet konden zien, was de pijn die de filosofe in me deed. Ik dacht veel na over het leven. De conclusie was meestal, dat het niet veel meer was dan een reis naar de dood. Een moeizame tocht. De zin van het leven kon ik nergens vinden. Het enige wat voor me open lag was de informatie in mijn biologieboek, die me eenvoudigweg vertelde dat het leven niet meer dan toeval was. Het had niets uitgemaakt, als niet per toeval een soort zou zijn ontstaan die over de zin van het leven na was gaan denken. Maar deze soort was er. En per toeval was ik één van hen. Per toeval was ik één van degenen die het meest waren vastgebonden in de touwen van het lot. Toch geloofde ik er heilig in. De evolutie was de waarheid. De mens, dat was haar dieptepunt.
De zon, het zand, de hitte en de rustige rivier, de stilte en de droogte, en de leegte van dit hier. De hemel en de aarde, de wijdsheid van het land, en de wijsheid van één man, dat is genoeg.
Er is niets waar ik op wacht, morgen blijft het nacht, ik overdacht mijn zorgen en de wereld en alle keren dat ik wakker lag, ik besloot, wat een mooie dag, wat een mooie dag.
De grond, het gras, de wegen naar de horizon die trilt, de tijd is hier de ruimte, de diepte hier is wild. De onzin en de noodzaak, ze naderen de grens, de liefde van één mens, was mij genoeg.
Er is niets waar ik op wacht, morgen blijft het nacht, ik overdacht mijn zorgen en de wereld en alle keren dat ik wakker lag, ik besloot, wat een mooie dag, wat een mooie dag.
Wat een mooie dag, wat een mooie dag voor de dood.