Zomaar. Er zaten koeien in de sneeuw. Ze aten geen brood, ze zongen geen lied. Gelukkig niet. Zonder woorden wil ik zeggen en ik haat het als iets zomaar rijmt. Ik weet het gewoon niet. Morgen is het geen zaterdag en dat geeft niks. Morgen liggen bladeren in de goot net als gisteren. Ze rotten nog niet maar dat komt want het regent. Wist je dat er geen randen aan mijn gedachten zitten? Als ik ze had zou ik ze versieren. Met krullen en kleuren, warme kleuren waar je zo een bad in zou willen nemen. Er gaat geen licht op. Dat is alles.
Hout kan ruw zijn. Als je splinters wilt, moet je dat hebben. Het is iets voor aan mijn kist.
Jouw muziek is als een omhelzing. Zo vertrouwd en zo perfect. Alsof ik je altijd al ken. Een vriend. Ik kan je daar zien staan, en je stond er ook, maar ik denk niet dat je mij zag.
En als ik het kon, zou ik daar ook staan, hetzelfde doen, alles, stuk voor stuk, precies zoals jij. Maar ik kan het, natuurlijk, niet hetzelfde en ik zou de magie eraf breken en onze vriendschap. Nog veel liever zou ik samen met je spelen, zodat ik een arm terug om jouw schouder kan leggen als ik je aankijk. Helaas kan ik zo ver niet reiken.
Vandaag was zo’n heerlijke dag. Zoals alle dagen eigenlijk zijn, maar niet altijd worden gemaakt.
Ik heb de zon op zien komen en weer onder zien gaan, de kleuren van de lucht gezien boven de Waal en boven de Maas. Ze scheurden niet en het scheuren van kleuren heb ik gejat van iemand die het niet zo bedoelde, het is (dus?) geen plagiaat.
Twee keer kwam de hapsel langs, eerst in de mist, later in het donker, denk ik, want ik kon hem niet eens zien.
Tussendoor was ik vrolijk, melig, dom, verveeld, slim, grappig misschien en ook flauw. Ik heb gedacht aan leuke dingen en niet aan stomme. Ik heb gedacht dat ik dronken was maar dat was ik niet, gelukkig, want ik had ook niks gedronken. Onintelligente berekeningen heb ik gedaan, maar daarmee een vindingrijke methode uitgevoerd, en nee, niet zelf bedacht natuurlijk.
(Was het maar waar.)
Ik ontdekte een trein die eerst anders was.
IJskoud heb ik het ook gehad, toen mijn ringen alweer af konden.
En eigenlijk is de dag nu niet eens om en ik wacht nog af, wie weet wat de eiwitten uit mijn halve boom me nog te vertellen hebben. In ieder geval wachten er spruitjes, en dat geeft niks, want die vind ik lekker.
Het regent als ik naar het station sjok terwijl ik van mijn broodje eet. Een halve boom op mijn schouder en twee ijzers die met liefde worden gedragen.
Hoewel mijn kapsel vandaag waterproof is, is het broodje dat duidelijk niet. Het wordt met de meter viezer.
Ik weet nu nog niet dat ik morgen mijn paraplu zal pakken en terwijl alleen mijn benen nat worden bedenk wat ik op ga schrijven:
“Het regent pijpenstelen. Ik vind dat een vreselijk (leuk) woord.
In mijn hoofd is het juist opgeklaard.
Het tromgeroffel van de druppels spoelt de twijfel weg, alles wat de waarheid aan het zicht onthoudt. Ik besluit alleen te wachten.
Grassprietjes buigen zich voor het water en ook voor mij. Ik blijf rechtop. Het is eindelijk weer herfst en dat maakt me zo ontzettend trots.”
Even denk ik nog iets van de zomer te voelen in de gedachte aan een hommel die rond mijn oren suist.
Maar voor de laatste keer.
De nacht is het luik voor de ramen waar mijn hoofd tegen steunt. Druppels kruipen als witte vlammetjes naar me toe. Ze doen denken aan mijn eigen tranen. Wat de gordijnen van donker niet tegenhouden zijn de lampen die voorbij trekken en een gezicht. Je bent er niet echt, natuurlijk, maar ik zie je. Wanneer ik opnieuw kijk zie ik alleen mezelf en dat is beter. Ik probeer alleen de trein te voelen die de warmte nog behaaglijker maakt.
Als ik later de regen in loop merk ik dat ik gewoon gelukkig ben. Maar waarom dan toch die leegte in mijn hoofd?
We liepen beiden. Ik liep sneller dan ik kon.
Jij verdween tussen het noorden.
Ik niet. Ik ging zuid en toen ik in de trein stapte, was het donker binnen. Maar de trein reed, en dat telde. Weg. Razende motoren. Ik voelde de kracht en het ging in mijn buik, als muziek.
Er lag zoveel open en het liefst zou ik alle potten dichtdraaien, deksels op pannen slaan, deuren in hun post trappen.
Weg.
De machinist kwam op het geniale idee de lichten aan te doen.
De trein hield in en stopte en het ging te langzaam. Ik wilde weg. Maar na niet lang gingen we alweer en het kroop weer in mijn buik en de trein vertelde me dat we al bijna in Venray waren. Gelukkig was dat niet, want dan was ik te ver.
De machinist vertelde de trein dat we naar Cuijk gingen. De trein snapte het niet. De trein zei dat we al in Cuijk waren. Fout. We waren dwars boven de Maas.
En we gingen weg.
In Cuijk snapte de trein het weer. En we reden verder. Nog verder weg. Ik dacht aan blijven zitten tot Roermond. Een gedachte later wist ik dat de trein maar tot Venray zou gaan.
Bovendien zou ik terug moeten. En dat was erger dan blijven, want terug was terug. Ik wilde alleen naar het zuiden. Naar de kant van Rowwen Hèze, Bløf, Guus Meeuwis. Ik voelde de glimlach zich rond mijn lippen vouwen. Mijn piano was er ook.
Ik dacht al niet meer aan jou, toen de trein voor de laatste keer optrok, weer sneller dan verwacht, ik de kracht weer voelde, binnenin. Ik ging weg.
In Vierlingsbeek liep ik weer gewoon, scheef. Ik keek of het Jack was die naar Nijmegen ging, maar dat was niet, godzijdank. Ik zag verdwaalde witte bloemen tussen brandnetels en dacht even dat ik erin zou gaan liggen.
In de verte reed een limousine-bestelbusje-lijkwagentaxi.
Ik wil geen limousine-bestelbusje-lijkwagentaxi. Ik wil ook niet jou. Ik wil een trein.
Het is echt oktober nu en Bløf heeft altijd gelijk.
Vandaag had ik practicum, kort, maar als gewoonlijk leuk. Totdat jij binnenkwam (ik schrok), of meer tot je weer wegging; je was er maar even maar lang genoeg om langs me heen te lopen, precies toen die belachelijkmakende opmerking kwam. De assistent voelde exact wanneer hij hem maken moest; ík voelde hem al die tijd al aankomen en jij lachte. Om de grap en mij, misschien ook niet maar het maakt dat ik in het hoekje van een donkere kelder wil gaan zitten, opgetrokken knieën, waar ik je uit de lucht schrijf, in het verdwijnpunt teken en doe oplossen tussen degenen waar ik wel wat aan heb. Je smelt in de muziek. De vlam die ik gebruikte heb ik uitgedoofd.