Ode aan de berm
Mijn handen gaan door de halmen van gras
gewoon, zoals het vroeger al was.
Mijn handen gaan door de halmen van gras
gewoon, zoals het vroeger al was.
Ze had altijd gezwegen. Toen hij haar die dag voor de eerste keer aangekeken had, had ze slechts teruggekeken, zonder ook maar een spier in haar gezicht te bewegen. Vanaf dat moment kwam er geen geluid meer van haar lippen. Het inslikken van die woorden had haar mooier en mooier gemaakt, de verwondering die in haar blik zichtbaar was en de manier waarop ze haar onderlip een stukje naar achteren plaatste, elke keer dat ze hem daarop gezien had. Op haar mond verscheen langzaam een glimlach, haar donkere ogen lieten haar geruststelling zien telkens als hij bij haar in de buurt was. Steeds vaker opende zij lachend haar mond om te praten en blonken haar witte tanden. Maar woorden waren er nooit. Ze sloeg dan haar ogen neer. Telkens had hij in dat geval haar kin geluidloos opgetild totdat zij hem weer aankeek. Hij zei veel, maar dat deed er niet toe. Ze zag slechts de liefde in zijn blik.
Ze was veel te bang, dat ze daarop geen antwoord had.
Het is zes uur geweest. Het wordt al koeler. Rijen van jonge mais wijzen naar de zuchtende waterkanonnen in de verte.
Ik probeer niet te denken aan het zweet op mijn voorhoofd en de stukken gerepareerd asfalt die, vandaag voor het eerst, eigenlijk te zacht zijn om over te skeeleren.
Een zwarte koe glanst in het gelige zonlicht. Ze draait haar kop. Terwijl we de slechte muziek die uit een schuur komt negeren, kijken we hoe de ogen op treinstel 357 zoemend de akkers bekoren.
Er loopt een vlieg over mijn hand. Het kriebelt zachtjes. Ik vind dat wel lief.
De vlieg denkt niks, zoekend naar een paar oude huidcellen. Nee, erg romantisch is het misschien toch niet.
Dit is de dag.
Denk maar niet aan morgen,
als ik iets wil bereiken
zal ik er voor zorgen.
Vandaag ga ik het doen
je zult het zien;
loop niet weg,
dat is niet wat je verdient.
Vandaag kijkt iedereen naar mij.
Ook jij.
Als je stemmen wilt tijdens het songfestival moet je het hebben van de landen om je heen. Dat is niet vanwege vriendjespolitiek, dat heeft te maken met cultuurverschillen. In de Balkan houden ze nu eenmaal meer van geschreeuw dan van echt zingen.
Maargoed, we moeten het dus hebben van landen om ons heen en wat wil het geval? Die zijn bijna allemaal zo groot dat ze grof geld betalen om direct in de finale te staan en dus niet op ons kunnen stemmen.
En als je dan nog iets wilt bereiken, is het alles of niets. Dan moet je de act hebben die dé favoriet is, anders haal je die finale niet. Dan moet je met iets komen wat bijzonder is. En dan bedoel ik dus niet glitterpakken, de palingsound of trommeltjes. Dan bedoel ik iets wat écht goed en vernieuwend is. Iets wat allure heeft, internationaal. En we hebben internationale artiesten genoeg, dus waarom blijven we het eindeloos proberen met die Nederlandse degelijkheid? Zinloos.
In mijn eentje zat ik, weg van de rest, op de grond met opgetrokken knieën. Hij was niet gekomen. Ik had lang gewacht, ik had iedereen gezien, maar hij was er niet bij. Ik was alleen.
Totdat jij ineens bij me stond. Je kwam dicht tegen me aan zitten, sloeg je arm om me heen en keek me troostend aan. Ik zocht er niks achter; ik wist dat je een vriendin had. Ik vond het alleen maar heel erg aardig. Je stelde me elke vraag die ik horen wilde. En ik sprak alles uit.
Ten slotte vroeg je of ik wel gelukkig was. Dat was het moment waarop ik niet meer wist wat ik moest zeggen, maar jij bleef me aankijken terwijl je geduldig wachtte. Er sijpelden slechts vage woorden uit mijn mond. Tot jij je vinger op mijn lippen legde. Ik zweeg. En zo zaten we daar een hele tijd, doodstil, maar dicht bij elkaar.
Pas toen je opstond, me overeind trok en we samen wegrenden begreep ik dat er iets niet klopte. Ik minderde vaart. Liet je gaan. Draaide me om. En sjokte huilend terug naar mijn kille hoekje.
4 mei
Om half negen sta ik op om te douchen. Als ik klaar ben, komt mijn moeder de badkamer op en vraagt poeslief:
‘Heb je een afspraakje ofzo, dat je zo vroeg opstaat en je mooi maakt?’
‘Ja, ik heb een afspraak.’
‘Zozo, met wie? Waar?’
Ik rol met mijn ogen, ze was er tenslotte zelf bij toen ik belde.
‘Bij de huisarts!’
Blijkbaar een tegenvaller. Maar ik kan het ook niet mooier maken dan het is.
De zon blaast neer.
Ik adem zware dampen in;
een gat valt uit de lucht.
Ik pak je je penselen af.
En zucht.