Ik haat het dat het terugdenken nog bestaat, dat ik wel terugdenken moet. De ets in mijn hoofd, waarin jouw lijnen onherroepelijk uitgebeten zijn. Je kleine tekeningen, je grootse denkbeelden, een kerk hoog in mijn hemel waar ik veel gebeden heb. Een gebed tot het leven. Ik geloofde. In jou.
Maar nu zijn daar die dikke bebraamde krassen die je zonder nadenken zette, de naald die als een speer door mijn lichaam boorde. Een enorm kruis door alles wat je maakte, in één seconde, niet meer dan dat. Nee, niets is uitgewist, het is er allemaal nog, inclusief je onvoorspelbaarheid die ik nooit begreep, maar waarvan ik niet, geen moment had kunnen denken dat die tussen ons in zou komen te staan. En toch was dat precies hetgene dat alles kapot maakte. Een muur waar ik niet omheen kon, hoewel ik mijn vuisten erop kapot sloeg.
Omdat het blijkbaar niet kon. Of omdat je toch niet was wie ik dacht. Maar ’s nachts houd ik nog van je.
Ik liep de coupé in en ging zitten op de eerste de beste lege plaats. De zon scheen er recht in mijn gezicht en meer dan silhouetten van de mensen om mij heen zag ik niet. Ogen half dicht en ik probeerde vooral niet te denken aan mijn lege maag, die me moe en wiebelig deed voelen.
Plots zag ik hoe degene naast me een beetje aan zijn wang begon te plukken. Het irriteerde me een moment – zoals alles mij irriteert als ik moe ben – maar die ergernis was ook meteen weer verdwenen toen het me opviel dat deze persoon er best wel zijn mocht. Best wel erg zelfs.
Binnen een ogenblik was mijn hoofd vol chaos, van spreek deze jongen aan nee niet hier waar iedereen bij is maar je moet het wel doen vraag gewoon iets wat als hij me afwijst ik kan niet nadenken als ik moe ben wanneer zou die kerel tegenover me uitstappen ohnee mijn nieuwe liefde pakt zijn ovchipkaarthijgaatweg.
Hij stond op, ik keek hem aan, hij keek naar mij en ik voelde hoe mijn blik wegschoot, ik mijn armen nonchalant over elkaar gooide, nog wat verder in elkaar zakte en mijn ogen sloot. Niks gezien, wanneer zou ik iets gezien moeten hebben of iets voor iemand voelen?
Een gestalte verdween tegen de ondergaande zon. Dag, mooie jongen. Dag, honderdzoveelste kans.
Woensdag, 19:54
Ik zit in de trein met allemaal andere studenten met koffers. Studenten voor wie het al weekend is, of studenten voor wie de week nog beginnen moet. Maar voor mij niet, want ik ben de enige die naar Zürich gaat.
Woensdag, 22:16
Ik zit in de trein met allemaal andere studenten met koffers. We gaan allemaal naar Zürich, maar ik ben de enige die een hokje voor zichzelf heeft. Ik doe het gordijn open, en zie Duitsland in de nacht. Boven mijn hoofd wiebelt een spook. Het is mijn eigen jas.
Donderdag, 8:59
Ik zit voor de tweede keer te ontbijten, en voor de tweede keer met een croissant. Ik weet nu al dat ik dit ga missen als ik thuiskom.
Donderdag, 10:42
Wow. Heb je dat gebouw gezien? Hadden we dat in Nijmegen maar, nee, onze campus is maar zielig als je het zo bekijkt.
Donderdag, 17:08
Wow. Heb je die apparatuur gezien? Zie bovenstaande opmerking. Al hebben wij natuurlijk wel de sterkste magneet. Maar daar heb ik zelf vrij weinig aan.
Vrijdag, 11:19
In Basel weten ze ook hoe je mooie gebouwen maakt.
Vrijdag, 18:01
We staan in een stampvolle trolleybus met een chauffeur die een half Schwyzerdütsch cabaret over ons uitstort, we moeten allemaal onze buik inhouden omdat de bus anders te zwaar beladen is.
Vrijdag, 21:21
Ik zit aan tafel met een heleboel studenten, en ik ben de enige die zijn toetje niet eet. Maar daar weten de anderen wel raad mee. Ondertussen richten we een band op.
Zaterdag, 11:52
We lopen langs het meer in de stad en maken foto’s. De zon brandt. Vakantie.
Zaterdag, 19:44
Ik zit in de trein met allemaal andere studenten met koffers, maar ik ben de enige die het raadsel heeft opgelost. De bedenker en ik liggen in een deuk terwijl de rest moeilijk kijkt.
Zaterdag, 21:35
Ik ren heel hard om Veolia te halen. Gelukkig heb ik net iets meer dan één minuut.
Zaterdag, 21:38
Ik zit in de trein. Andere studenten? Niet op zaterdag zo te zien, of anders ben ik de enige die een koffer heeft.
Al jaren word ik geteisterd door jullie slechte samenwerking bij de aansluiting tussen de stoptrein Roermond-Nijmegen en de sprinter Nijmegen-Deurne, en vice versa. Een aansluiting van één minuut, dat is toch pure pesterij? Het is maar goed dat ik niet geteld heb hoe vaak ik als een debiel door de Nijmeegse stationtunnel gestormd ben, om mijn trein vervolgens weg te zien rijden.
Dat half uurtje wat ik dan wachten moet vinden jullie waarschijnlijk totaal niet interessant. Maar ik geloof dat jullie een paar kleine dingetjes over het hoofd zien. Want stel nu, dat ik bij dat gedoe een keer uit mijn nieuwe kleren scheur. Strak is tenslotte de mode. Vergoeden jullie dan de schade? En dat zou nog niks zijn, want als dit zo doorgaat kan het niet lang uitblijven voor ik een enkel verzwik of een andere blessure oploop. Betalen jullie dan de kosten van mijn fysiotherapeut? En de diëtiste, die ik dan nodig heb omdat ik niet meer kan sporten?
Overigens hoef ik voor dat laatste niet eens mijn enkels te verzwikken. Als een dolle van die heuvel afrennen, dat klinkt misschien makkelijk, maar heb je het eens geprobeerd? Nee hè? Geloof me maar, als ik nog een paar jaar zo door moet gaan zijn mijn enkels zo ver in elkaar gezakt dat ik vijf centimeter korter ben. Een kwestie van tijd dus, voor de rekening op jullie deurmat ligt.
En dan nog het feit dat ik dankzij deze onzin een half uur later thuis kom dan ik zou willen. Dat is dus een half uur van mijn nachtrust af, óf ik zou de volgende ochtend een half uur langer moeten slapen. Dat gaat dan wel van mijn werktijd af. Maar vooruit, dat geeft niet, als jullie dat half uur loon – bruto – netjes vergoeden.
Trouwens, stel nou dat ik een sollicitatie heb. En daar dan een half uur te laat aankom, met een halve rok aan en zwikkend op mijn hakken, wallen onder mijn ogen. Dan word ik waarschijnlijk niet aangenomen, wel? Betalen jullie mijn uitkering?
Duur? Vrees niet, ik ben nog niet door mijn opties heen. Denk je eens in: een winkeldiefstal op het station. En daar zien ze mij dan in volle vaart naar het andere spoor rennen. Vluchten met de trein, dat is ook in, wist je dat? Daar gaan ze natuurlijk achteraan. Ik mis mijn trein en hopla, kan gelijk een nacht de cel in. Of ik kom weg met een boete misschien; ik voel weer een rekening op jullie mat aankomen. Maarja, de politie is niet het enige wat eventueel achter mij aan zou kunnen komen. Moordenaars, verkrachters, als die trein voor mijn neus wegrijdt zit ik als een rat in de val. Wil je dat soms op je geweten hebben? Er eens over nagedacht wat een rechtszaak kost? Psycholoog? Forensisch onderzoek? Of een begrafenis?
Nu denk je misschien dat ik overdrijf, maar de kans op een begrafenis lijkt mij vrij reeël. Enig idee hoe mijn hart tekeer gaat als ik weer voor de deur van de trein sta te wachten, en die voor de zoveelste maal tergend langzaam en nét iets te laat het station binnenrijdt? Mocht er ooit eens iemand met een hartaanval door de deur naar buiten vallen en ter plekke komen te overlijden dan weet je bij dezen hoe het komt. Een zwartgelakte kist graag, en veel bloemen.
Of doe anders toch maar een fatsoenlijke aansluiting, dat is voor jullie waarschijnlijk ook fijner. Goedkoper zo u wilt.
Een fotoboek op tafel haalt herinneringen op. Herinneringen aan het land waar ik verliefd op werd. In lieve letters staat het op papier gedrukt: Oslo. Øvre moen, Hemsedal, Veslehødn, Grytenuten, Flåmsbana. Een zachte taal, ik versta het amper maar kan er uren naar luisteren.
Zo zacht als de taal is het landschap. Als een voorzichtig gladgestreken wollen deken. Bíjna glad. De heuvels die bergen zijn, de bomen, de bloemen, je voeten in het veen, de fjorden. Watervallen. Watervallen van pracht, maar ook watervallen van water, of beide, en ze leiden je naar de zee. De rotspartijen nu eens gehuld in mist, dan weer de kroon op de zoveelste zonsondergang die niet op de vorige lijkt. De maan boven de hoogste top en de inkt die dat plat op het papier vertelt. Noorwegen is alleen zoals Noorwegen en ooit moet ik daar naar terug.
Ik heb de bal niet op mijn tenen gegooid
of die van een ander
en mijn nagels niet gebroken;
ik had misschien niet erg veel punten, maar
toch is het angstaanjagend goed verlopen.
Er waren eens vier kaboutertjes. Ze heetten: integrine, collageen, fibrine en laminine. Eigenlijk waren het kabouwtertjes, omdat ze heel goed in bouwen waren. Ze keken immers altijd goed uit dat ze niet met hun baard tussen de cementmolen kwamen. Ze hadden een gelukkig leven ergens ver weg waar nooit daglicht kwam, dus niemand die ze ooit had gezien.
Maar op een dag werd integrine wakker van een straaltje licht. Wat was dat? Wat was er gebeurd? Integrine wreef eens in zijn ogen en zag plotseling dat hun kabouwterhuisje aan het instorten was. Snel maakte hij de andere kabouwtertjes wakker en ze renden op hun kleine beentjes naar buiten waar ze zagen dat de hemel was opengebroken, kapot gemaakt door een groot scherp gevaarte. Ze vluchtten ver weg, naar een veilig oord, waar ze angstig een paar uren wachtten. Tenslotte zagen ze via de kabouwtertjestwitter dat het gevaar geweken was, en ze gingen terug naar hun huisje. Het gat in de hemel was weer dicht, maar een diepe kloof had hun huisje en honderen andere huisjes kapot gemaakt.
Plots struikelde laminine over een metalen pin. “Wat is dat?” Riep hij verschrikt, terwijl fibrine zijn puntmuts voor hem opraapte en weer op zijn hoofd zette. Collageen keek eens naar het ding en trok diepe rimpels in zijn kleine voorhoofd. Toen wist hij het. “Het is chirurgisch staal! Er is werk aan de winkel!”
De kabouwtertjes riepen snel al hun familieleden. Collagenen, integrines, fibrines, maar ook DNA-replicases en mitose-eiwitten. Toen gingen ze aan de slag. In een half jaar bouwden ze in de kloof, rondom de stalen brug stukje bij beetje de mooiste stad van het land. En daar leefden ze nog lang en gelukkig.
Op de bassischool zat ik in de klas bij Morys. Acht jaren lang. Morys was de jongen die door de meisjes het aardigst gevonden werd, want hij zong nooit stomme liedjes over meisjes die in de vuurmachien moesten. Morys kon wel goed zingen overigens. Bij de traditionele kerstmusical mocht hij zelfs door de microfoon zingen, en ik niet. Terwijl ik veel langer zangles had gehad dan Morys.
Dat was dan weer zijn eigen schuld. Want hij had ooit in de zangles zitten klieren, net toen de docent zelf liedtekstjes aan het verzinnen was. Daaruit kwam voort: “In Den Haag, in Den Haag, woont Morys dat grote blaag!” Niet dat Morys in Den Haag woonde, maar daarna hebben we hem nooit meer teruggezien. Niet op de zangles tenminste.
Wel op school. En dat kreeg nog een staartje, want plots bleek dat Morys verliefd op mij was. Wat wilde ik nog meer: de aardigste jongen van de klas was verliefd op mij. Ik had het alleen niet in de gaten. Dus toen Morys stikkend van de zenuwen in een hoekje van het schoolplein mij zijn liefde verklaarde, rende ik hard weg omdat ik dacht dat het een grapje was. De arme ziel.
Dat was het begin van een mislukt liefdesleven. Dat van mij bedoel ik.
In alle vroegte loop ik door de ochtendmist. Vogels kwetteren en hanen kraaien, het is een drukte van jewelste in de bomen.
Maar al is het nog zo’n mooie dag, er hangt een dikke laag melancholie over het land.
Het is het lot, dat als een mes boven onze hoofden hangt. De angst is niet langer wat morgen komen zal: het gevaar lijkt overal te zitten. Die angst verziekt onze dagen. Veroorzaakt de rusteloosheid.
Ik zou willen dat ik thuis gebleven was, maar tegelijkertijd ben ik blij dat ik gaan kon. Vandaag zal ik mijn plek niet vinden. Dat kan hoogstens morgen, als de telefoon tenminste maar vertellen wil dat de zorgen voor niets zijn geweest.
Tot dan zal ik zoeken, zal ik vechten als een dolle tegen dit gevoel, al weet ik al dat ik niks zal kunnen vinden.