Die avond al was de noordenwind ijzig, en deed me denken dat ik liever binnen gebleven was. Maar de volgende ochtend leek alles anders. De velden waren wit, de lucht halfblauw en de trein raasde langs de sproeiers die boomgaarden in ijstuinen veranderd hadden. Het vliegen van het water, het blinken van de bevroren bomen in het witte licht. Wat zou ik graag even uit die trein gestapt zijn, naar buiten, en gerend hebben over het harde land, het koude water in mijn haar en mijn vingers glijdend langs de ijspegels, de ingevroren bloemen kussend. Kleddernat, maar betoverd.
Alleen als ik dan weer terug de trein in ging, zou ik wel graag in één keer opgedroogd zijn.
Ik luister naar het geluid van de accordeon. Het is onomschrijfbaar, ongrijpbaar. Kruipt langs mijn rug naar boven, kwispelt over mijn schouders en fluistert het welbehagen in mijn oor, verlangen in mijn hoofd.
Ik heb geen beelden nodig om het voor me te zien: die man met de lichten op zijn rug, het leven op zijn gezicht, voorovergebogen, gebogen over dat magische ding dat hij zo dicht bij zich draagt. Op zijn hart. Met welk ander instrument zou je dat doen? Hij draagt het op zijn hart en dat is wat ik hoor. Het geluid is niet warm, niet koud, niet zwaar, niet licht, helder of dof, het is stomweg precies waarnaar ik luisteren wil. En dat maakt het ongeduld in me wakker, het ongeduld voor die zekere dag waarop ik naar de muziekwinkel ga en thuiskom met zo’n ding. Mijn accordeon.
Ik weet niet of het genoeg zou zijn. Er is veel in het leven wat ik begrijp, denk te begrijpen, maar van die accordeon, die man met die accordeon begrijp ik nog altijd niets. Als een gat in mijn bestaan dat ik niet vullen kan. En toch moet ik een manier vinden. Toch zal ik ooit snappen wat er daar gebeurt, op dat podium, omdat ik door zal gaan tot ik weet hoe iets zo bitter kan zijn in pure pracht, omdat ik de waarheid moet vinden, moet voelen wat híj voelt. Ja, dat moet. Eerder kan ik niet sterven, want doorgeven wil ik het. We kunnen het doorgeven, hij of ik, aan de eeuwigheid. Het is te mooi om het niet te doen.
Ja, ik had er echt van gedroomd. Een paar weken terug was ik ’s nachts op een concert van Rowwen Hèze en dat was best leuk. Maar in het echt is leuker. Nu was dat niet zo’n probleem, want ze zouden na twee jaar weer in onze – wat Rowwen Hèze-concerten betreft – thuisbasis Sambeek spelen.
Er was alleen wel een ander probleem. Er wilde namelijk niemand mee. Dat is niet helemaal waar. Er was één iemand die heel graag mee wilde. Zo graag, dat ze daar heus alle andere verplichtingen voor had afgezegd. Met liefde in die bierdouche was gaan staan. En er schijt aan had gehad als ze de volgende ochtend weer vroeg op had gemoeten, of het diezelfde week nog druk zou hebben. Er was echter één ding wat moeilijk te negeren viel. Die rug. Mijn lieve zus ligt nog steeds zo’n 20 uur per dag op bed en zo’n mooi zwak ruggetje kan je natuurlijk niet meenemen naar Rowwen Hèze, hoe treurig dat ook is. Dan kun je beter meteen naar het ziekenhuis gaan.
Dus wilde er niemand mee. En wat doet Esra dan? Nou gewoon, het lef hebben om alleen te gaan. Velen, inclusief mijzelf, verklaarden mij voor gek, maar ik zag al voor me hoe ik anders de hele avond op de bank zou zitten met zo’n slap gevoel in mijn onderbuik, alsmaar op de klok kijkend of ik niet nog zou kunnen gaan. Nee, dat stond buiten kijf. Dus ik zou gewoon gaan, want ik voelde me oud en wijs genoeg om de beproeving van bier en gebeuk te doorstaan.
Op een regenachtige donderdagavond stapte ik dan ook de boekenzaak binnen en vroeg om één kaartje. Dat vinden mensen raar. ‘Ga je met al je vrienden?’ Jawel, nog voordat ik er daadwerkelijk was was de eerste lullige opmerking al binnen. Maar ik had dat kaartje gekocht.
En gisteravond moest het dan gebeuren. Juist ja, op vrijdag de dertiende. Wat kon mij het schelen, op het lab had ik al zo veel pech gehad dat er haast niks meer bij kon – maar dat is een ander verhaal. Moederziel alleen liep ik de tent in, echter met rechte rug. Het begin was makkelijk. Garderobe, bonnen halen. Even een praatje met de merchandise, daar kennen ze me inmiddels met mijn shirt. En toen? Ik liep door die tent maar zag geen echt bekende gezichten. Nou oké, dan niet, ik ging recht op mijn doel af en voegde me brutaal op mijn vaste plekje, midden vooraan, waar het al aardig vol was maar dat is het voordeel van alleen zijn: je past er echt nog wel tussen. En even vriendelijk vragen werkt altijd. Dus had ik gelijk aanspraak. Op die plek bij het dranghek, tussen de rest van de harde kern, heb ik de hele avond gestaan. Eigenlijk heel leuk om die mensen een beetje te leren kennen. Beetje pronken met mijn shirt, nog wat nieuwtjes opvangen waaruit bleek dat zus niet de enige is met last van de rug. De bassist was namelijk van een paard gevallen. Auw. Maar hij was er, dus: muziek!
Het voordeel van dromen is dat je geen bier in je nek krijgt. Helaas kan ik de geur die om mij heen hangt niet uploaden. Anders zou ik jullie zeker even mee laten genieten. Het nadeel van dromen is dat je geen bewijsmateriaal hebt. Ik heb het, niet alleen in mijn nek. Ik was er, in mijn eentje, wie had dat ooit gedacht?
Maar zus, volgende keer gaan we weer samen. Want het is niet leuk om je thuis te laten.
P.s. Bekende gezichten waren er uiteindelijk genoeg. Deze wil ik jullie niet onthouden: boer Martijn. Boer Martijn? Dé boer Martijn? Ja! Dé boer Martijn, die van Boer zoekt Vrouw dus. Ik speurde nog naar een zekere Marlies, maar die kon ik niet ontdekken.
Er steekt een bol grijs ding boven een stoel uit. Dat is het enige wat ik zie. Het lijkt op het kale hoofd van een alien. Het zou ook iemand kunnen zijn die een hoed draagt. Maar dat is het niet. Het is een alien, een grote grijze zachte, en ik ga bij hem zitten.
Elke alien kan Engels, dus ik vraag hem: “What is your name?” Dat had ik net zo goed niet kunnen vragen, want hoewel ik antwoord krijg blijkt zijn naam een cryptisch gebrabbel te zijn dat niet na te vertellen is. Opschrijven kan hij het ook al niet. Maar dat geeft niet, want hij is groot, grijs en sterk en hij begrijpt mijn naam wel. En ik mag hem Piet noemen. Ik vraag of hij met me wil trouwen. Hij zegt ja. We rennen de trein uit, tentakel in hand, trouwen onder de sterren en gaan de hele wereld over. Samen. En als we alles, echt alles gezien hebben, gaan we naar zijn planeet, waar alles nog duizend keer mooier is. En we leven nog lang en gelukkig.
De grijze bol beweegt. Ik zie de rand van een hoed. Jammer.
Het was wit boven me. Ik legde mijn hoofd in mijn nek en verwonderde me over de zee van zilver tegen die blauwe lucht. Het oude zwarte kersenhout droeg de pasgeboren bloemen, het jonge groen dat hier en daar voorzichtig tevoorschijn kwam. Mijn schouders verkrampten, maar de schoonheid had me overmeesterd, dus ik bleef kijken. Hommels en bijen dansten op het dekbed van dons. Stuifmeel in mijn ogen, licht op mijn gezicht. Zonlicht, dat door de blaadjes heen leek te vallen en elk detail onthulde. Fris en onaangetast.
Perfectie.
Ik was op de vloer en keek naar mijn blote voeten. Zittend was ik, maar kaarsrecht. Eén arm als een slang in de lucht.
Het lage, diepe geluid van een temperamentvolle slag op de piano bereikte mijn oren. Dat was het moment. En terwijl zijn sterke vingers langzaam maar zeker vaart vonden over de toetsen, stond ik langzaam op, hief een voet langs mijn knie en draaide op mijn tenen een pirouette. Een pirouette die duurde en duurde, omdat hij hem droeg. Mijn jurk sprong op de beweging van mijn benen. Mijn armen zwaaiden, drukten, omhelsden, raakten plots de grond toen ik, geduwd door de kracht van de snaren, een radslag maakte. Rechte rug, verheven schouders. Ik had niet eens tijd om te kijken hoe hij aan de piano vrat als een hebberig dier, hoe hij niet stoppen kon, de zweetdruppeltjes zijn haar plakkerig maakten, bitterzoet smaakten rond zijn mond. Hij sloeg, sloeg, opgestroopte mouwen en zijn handen als hamers.
Eén traan in mijn oog, een pluk haar uit mijn staart. Ik ging door, mijn lichaam warm als het zijne. Ik vouwde, droeg, reikte naar de hemel en toen de muziek in volume minderde, stond ik uitgestrekt onder de lampen. Mijn voeten bewogen zich uit elkaar. Op de laatste noten zakte ik in een spagaat, mijn gezicht naar boven gericht, een lach van tweespalt op mijn lippen. Een prachtige pijn als deze had ik nooit eerder gevoeld.
Drie minuten waren we samen geweest, maar toch meters van elkaar.
Hij was er ook: de heer uit Gent,
ik herkende hem direct
al was ik wat teleurgesteld op dat moment.
Zijn haar geknipt,
een nieuwe bril,
een lachje kon er niet vanaf,
hij leek zo oud ineens.
Waar was die leuke vent?
Maar toen het bijna tijd was om te gaan
keek hij me,
op het nippertje,
toch nog even aan.
Zie, hij heeft me wel herkend.