Wind in
Torenhoge mais
de verblindende lauwe zon
bladeren bruin
eikels die stuiteren
avond die al vroeg begon
de laatste bramen
laatste koeien in de wei
laatste bloemen
laatste hobbels
de laatste keer asfalt – het ijs wacht op mij.
Torenhoge mais
de verblindende lauwe zon
bladeren bruin
eikels die stuiteren
avond die al vroeg begon
de laatste bramen
laatste koeien in de wei
laatste bloemen
laatste hobbels
de laatste keer asfalt – het ijs wacht op mij.
De zon schijnt en de bomen zijn groen.
Ergens bloeit wat.
Eigenlijk zou het nog best zomer kunnen zijn in de tuin,
zo’n zomerdag waarop af en toe een buitje valt.
Maar ik heb helemaal geen zin,
ik leg mijn oor tegen het raam en hoor de wind.
Zoals het hoort.
In mijn hoofd is het liefst herfst.
Iemand kan groot zijn of klein. En donker, of licht. Iemand kan een zachte g hebben, of een Gooische r, en lekker ruiken of juist een beetje vreemd. Misschien vind je iemands schoenen lelijk, misschien vind je ze wel mooi. Soms loopt iemand onbedoeld in de weg. Soms doet iemand denken aan iets waar hij niets mee te maken heeft. Iemand kan iets zeggen wat hij niet zeggen wilde. Of net andersom. En om beide redenen kan iemand onaardig gevonden worden. Iemand kan worden uitgescholden of geslagen. Voor sommigen is het nog erger om genegeerd te worden.
Waar gescholden wordt, daar scheldt iemand en waar genegeerd wordt, negeert iemand. Iemand kan zichzelf verliezen. Veel belangrijker is dat iemand zichzelf ook weer oprapen kan.
Ik deed mijn tas open en pakte mijn paraplu. “Tadaa!” Ik stak hem op en liep verder. “Kom!”
“Ja maar daar passen we toch nooit met zijn tweeën onder?” sputterde je tegen en met toegeknepen ogen keek je naar de wolken. “Bah…”
Ik hield even in zodat je weer naast me liep. “Niet zeuren, gewoon inhaken en dan in de pas lopen, dan gaat het makkelijk. Van mijn moeder geleerd.” Ik stak mijn elleboog naar je toe.
“En dat midden in de stad? Straks denkt iedereen hier dat we een relatie hebben!”
“Nou en? Jij en ik weten toch wel beter?” Ik keek je uitdagend aan.
Plotseling bleef je staan en hield me tegen. Je legde je handen op mijn kaken en drukte een kus op mijn mond.
Ik keek je geschrokken aan. “Ben je gek ofzo?”
“Ik zou pas gek zijn als ik je liet gaan.”
Je maakte aanstalten om hetzelfde nog eens te doen, maar ik sloeg mijn ogen neer, draaide mijn gezicht weg en probeerde nog even mijn tranen in te slikken. Tenslotte huilde ik in je armen, de paraplu verdwaald boven onze hoofden.
Station Vierlingsbeek. Ik heb het nu al vier keer geprobeerd, en om te checken mijn andere ov-chipkaart ook maar eens in ’t ding gestoken. Maar het antwoord is en blijft hetzelfde: uw reisproduct kan niet worden opgehaald. Probeer het later nog een keer.
Vervelend, maar niet onoverkomelijk, want ik kom ook wel eens op andere stations. Op Nijmegen Heyendaal bijvoorbeeld, waar het in één keer goed gaat. Mooi. Maar blijkbaar functioneert die paal in Vierlingsbeek dus niet goed. En dan voel ik me moreel verplicht om dat ergens te melden.
Ik stuur een uiterst vriendelijke mail naar de klantenservice ov-chipkaart. Zonder onvertogen woord en met een goede uitleg erbij. Ik doe echt mijn best: ik wil die mensen tenslotte helpen.
En dan krijg je het volgende te horen:
“U kunt de storing melden bij een medewerker van het servicepunt. Zij kunnen u adviseren bij welke automaat u wel kunt opladen of een bestelling kunt ophalen.”
Hmm. Waarom verbaast dit antwoord me niet? Ik had toch nadrukkelijk gezegd dat het al gelukt was. Bovendien was en is er niet bepaald een medewerker aanwezig. Even voor de duidelijkheid, station Vierlingsbeek. Vier-lings-beek. Komt u bekend voor? Nee? Nou, daarom dus.
Gelukkig is er ook een andere oplossing:
“Wij adviseren u contact op te nemen met de eigenaar van het apparaat. Op de automaat staat een logo van de automaatleverancier.”
Ik frons mijn wenkbrauwen. Is het nu de bedoeling dat ik terugga naar het station om daar te gaan beloeren wat voor merk er op die paal staat? Moet ik een vergrootglas meenemen of dat nog net niet? Kom op zeg, dit meen je toch niet serieus? Mevrouw die dit standaardantwoord nu leuk in deze mail gecopy-paste heeft weet met drie muisklikken om wat voor paal het gaat en met nog drie muisklikken kan ze mijn melding hoogstwaarschijnlijk direct bij de juiste persoon afleveren. Maar wat onnadenkend van mij dat ik dacht dat ze dat zou doen. Want dat kost haar natuurlijk extra tijd. Zo begrijpelijk. Beter zorgen dat iemand anders het doet.
“Heeft u nog vragen, neem dan gerust contact met ons op.”
Ja hoor, genoeg. Wat doet u in de tijd die u hebt uitgespaard door mij dit waardeloze antwoord te geven? Nagels vijlen? Of toch liever andere mensen teleurstellen? Hoeveel verdient u per ‘afgehandelde’ klacht? Hoeveel procent van de klachten gaat over de manier waarop u klachten afraffelt? Wat is daarop uw standaardreactie?
Beseft u dat copy-pasten niets oplost? Of beter nog, beseft u dat het serieus nemen van een klacht wellicht leidt tot minder klachten zodat u uiteindelijk juist méér tijd uitspaart? Oh nee, wacht, dan verdient u natuurlijk minder. Laat maar.
Ik begrijp nu wat het euvel is met die ov-chipkaart. Als alle klachten afgehandeld worden door de bal terug naar de klant te kaatsen is het behoorlijk logisch dat half Nederland met hetzelfde probleem zit.
Tot slot:
“Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.”
Mevrouw, ik wil geen informatie. Ik wil dat er iets gedaan wordt aan dat kapotte ding. U denkt toch niet echt dat ik naar uw pijpen ga dansen? Dat noemt zich dan klantenservice. Klanten-hoe-kom-je-er-zo-snel-mogelijk-vanaf, meer is het niet.
Nu ben ik er echt klaar mee. Het is allang duidelijk: Rutte en Samsom gaan niet zonder elkaar kunnen. En dan kunnen we nog wel eindeloos debatteren over zorg blabla dit, belasting blabla dat en Europa oh-wat-eng, maar uiteindelijk kijken we toch alleen maar naar onszelf. Paars komt er, laat paars het maar uitvechten. In dit land gaat heus niet zomaar iemand dood.
Misschien zouden we eens wat meer moeten denken aan wat er wél allemaal dood gaat, zolang we alleen onze eigen centen proberen te redden. Niet aan een land, maar aan een wereldbol.
Het heeft lang zat geduurd. Gisteren had ik wellicht nog paars gestemd, maar er was gisteren niks te stemmen. Vandaag weet ik het zeker: vanavond kies ik niet voor een paarse coalitie, maar voor een groene oppositie.
Dat verhaal met jou kreeg nog een staartje. Het terrein was groot en druk, en toevallig was ik even alleen met één vriend. Op de vlucht voor de Heideroosjes, hij voorop. Stond jij daar. In een shirt van een wazige metalband en met een verbrande neus suf naar het podium te staren waar wij nou juist vandaan probeerden te komen. Je zou haast zeggen dat het geen toeval kan zijn maar de jaren hebben me wel beter geleerd.
Er was maar één gedachte die in me opkwam: boos. Jij negeerde mij toen dus ik negeer jou nu, ik besloot je niet aan te kijken maar dat kon ook al niet eens meer, want op het moment dat de jongeman voor me precies langs je heen liep draaide je je hoofd om en bekeek je hem van top tot teen. Je zei niets, maar de vraag was luid en duidelijk:
Wie is dát?
Haha. Wat wil je nou, oen? Zelfs de zonnebril op mijn neus lachte je uit. Ik keek niet om. Je denkt maar dat hij mijn vriend is. Misschien kom je er ooit nog wel eens achter dat dat niet zo is. Maar als je nog een kans wilt hebben zou ik maar eens goed nadenken hoe je dat aan gaat pakken.
Soms heb je van die dagen. Dan loop je onder de avond en en zie je donzige plukken aan de hemel, een dak van plukken met plakkerige randen en ongewone kleuren, als een schilderij. Zo’n schilderij waarvan je denkt: wat een rare lucht. Rare luchten op schilderijen zijn geen onmacht. Rare luchten zijn de kunst om het juiste moment vast te leggen.
Het water vloog langs de stenen en de stenen sprongen. Ik lachte mijn ogen bloot toen ik je in de verte aan zag komen rollen – over de rivier.
“Baaaarieeeee!”
De planken van mijn zolderlamp echoden: “aaaarieeeee!”
Dát bedoelde ik.
Struikelend over het open raam, via de uitlaatpijp van de buurvrouw die de was al aan het walsen was, vloog ik naar je toe. Mijn helm bungelde weliswaar aan mijn voeten, maar je ving me al in je kauwgumbel.
Samen vielen we langs de bomen, waar we sliepen tot de snuffelende maan ons wakker maakte.