“Zo, en dan gaan we nu even kijken hoe goed jouw richtingsgevoel is.”
Kom maar op!
“We gaan terug naar Nijmegen rijden, dus volg de bordjes Nijmegen maar totdat we weer in Nijmegen zijn.”
Crap. Dat heeft niks, maar dan ook niks met richtingsgevoel te maken. Zeker aangezien we hier in Beuningen wijkje in – wijkje uit zijn geweest om alle bijzondere verrichtingen te oefenen. Ik heb geen flauw idee welke kant we op moeten.
We gaan dus even kijken hoe goed ik me kan concentreren op de borden. Nou weet ik het antwoord van tevoren al: niet. Concentratie is by far mijn zwakste punt (zolang ik mijn spiermassa niet hoef te gebruiken), óók als het om autorijden gaat.
“Hoe hard mag je hier?” “Ehhh…” – gokje – “…80?” “Ja! want daarnet stonden er borden einde 60!” Ohja. (Dat is het ergste, dat ik ze wel gezien heb.)
“Aan het eind van de weg rechts.” Oké Esra, onthoud, eind van de weg. Je kunt het. Eind van de weg. Eind van de weg. Hier! Eeeeeh… “Welke kant moest ik op?” “Rechts.” Ohja.
Ohjee, een vaag kruispunt en al superdichtbij, wat moet ik doeeeeeee… “Terug naar de eerste versnelling!” Ohja.
“Waarom ga je nou naar rechts? Als ik niks zeg gaan we rechtdoor.” Ohja. (Mijn hoofd maakt zelfs dingen die er niet zijn.)
“Als je het stickertje bij het midden van die auto ziet moet je indraaien.” Het midden van de auto is voorbij het stickertje. “Te laat!” Ohja.
“Ga bij de derde stoplichten links.” Esra zit vlak voor het derde stoplicht nog op de meest rechter rijstrook. “Ja, nou kan het niet meer.” Ohja! Crapcrapcrap!
“Heb je het bord gezien?” “Nee?” “Nijmegen is driekwart rond.” …
De trein mindert vaart, bijna thuis. Ik vind autorijden heel leuk, echt waar, maar wat is het toch heerlijk dat je in de trein gewoon je gedachten de vrije loop kunt laten. (Ook al dwaalden mijn gedachten vervolgens weer af, stonden we al bijna stil toen ik me opeens bedacht dat ik wel mijn jas nog aan moest doen, bleef mijn horloge in mijn mouw hangen en ben ik uiteindelijk met een half aangetrokken jas en mijn sjaal vastzittend aan een uitsteeksel van mijn tas de trein uit gestruikeld. Maar dat laat ik natuurlijk gewoon weg, om de discussie niet nodeloos ingewikkeld te maken.)
Mijn eerste kennismaking met de scheikunde was die in de derde klas van de middelbare school. Ik had die eerste dag niet eens in de gaten dat we scheikunde hadden; ik had gewoon mijn klasgenootjes gevolgd naar een uithoek van het gebouw waar ineens lokalen bleken te zitten waarvan ik weliswaar wist dat ze moesten bestaan – of er hadden enkele cijfers moeten ontbreken in de nummering van de lokalen – maar waarvan ik nooit had vermoed dat ze er zo uit zouden zien. Met houten labtafels en zuurkasten achter het bord. Zuurkasten waarin alle kranen groengeoxideerd waren.
Daar zat ik dan, en mijn boeken lagen thuis. Dat gaf niks, want de docent was veel te verstrooid om dat te ontdekken, dat kon je zo zien. Hij zag er precies uit zoals je van een scheikundige zou verwachten. Een rimpelig gezicht met een vriendelijke, maar toch ook een tikkeltje ondeugende blik. Het grijze haar in de plooi à la Moszkowicz. Een stoffige trui en het ouderwets dikke, zwarte montuur van zijn veiligheidsbril maakten het plaatje compleet.
Het jaar dat volgde bevestigde alle vooroordelen. Deze man was knotsgek, maar bovenal dol op zijn vak.
Je moet een beetje gek zijn om scheikunde te kunnen doen. Of misschien is het wel de scheikunde die je gek maakt. Want als je eens hebt ingezien hoe bizar het eigenlijk is dat scheikunde een wereld kan scheppen die zo divers is als de onze, is er geen kans meer dat je het leven ooit echt zult snappen.
Ook de geur die in het betreffende lokaal hing zal me altijd bijblijven. Scheikunde kun je ruiken. Wat weinig verbazingwekkend is, want ruiken is scheikunde. En al kent de scheikunde vele geuren, een beetje muffig is het altijd. Muf, dat is ook precies hoe ik scheikunde stiekem het liefst voor me zie; als heimelijk gerommel in een donker, stoffig keldertje met grote constructies van glaswerk en ruisende bunzenbranders. Tovenarij. Wat ben ik toch een romanticus, het is weinig van de dagelijkse praktijk. En toch zit er een kern van waarheid in, want de magie achter de scheikunde blijft altijd mijn geheim. Omdat ik het stomweg niet uit kan leggen.
Stiekem was die lolly best wel lekker. Helaas waren de rode hartjeslolly’s op vrijdag al uit de schappen. Maar in plaats daarvan had hij een prachtig ronde karamellolly gevonden die een bobbel maakt in zijn jaszak en bij elke stap die hij zet zachtjes tegen zijn heup valt. Hij verheugt zich erop om dat romige ding in zijn mond te stoppen in de trein.
Het is koud op het perron en het is nog vroeg. Ongeduld overvalt hem ineens nu de minuten zo langzaam wegtikken, hij kan de verleiding niet meer weerstaan.
Maar op het moment dat zijn hand zijn zak in gaat ziet hij in zijn ooghoek iets bekends verschijnen. En blijkt die lolly ineens een eigen leven te leiden.
Ze kijkt naar de lolly en kan haar lach niet onderdrukken. Haar adem maakt een wolkje in de koude avondlucht als ze hem blozend aanpakt. Haar ogen gaan even dicht en kijken hem plots recht aan als ze weer opslaan.
Een lolly is nog lekkerder als je hem met iemand delen kunt.
Het is even overschakelen, van carnaval weer terug naar de normale uitgaansmuziek. Als ik muziek hoor kan ik niet stilstaan, maar ik moet zeggen dat ik mezelf maar een onhandige kwast voel als ik ineens moet zien te bewegen op al die hiphop van tegenwoordig. Ik heb zoveel ledematen, waar moet ik die dingen allemaal tegelijk laten?
Ik doe maar wat en ik heb geen flauw idee of het ergens op lijkt. Waarschijnlijk niet dus. Nee, de conclusie moet zijn dat mijn lichaam hier niet op is gebouwd. Waar is mijn wijde rok waarmee ik door de avond zwier? Waar is de opzwepende muziek waarop mijn benen automatisch springen van plezier?
Volksmuziek zit in me. Niet schrikken, ik heb het niet over het levenslied. Ik wil de polka horen en dan is mijn avond compleet. Je kunt wel zeggen dat accordeons ouderwets zijn, maar stiekem is dat gewoon het allerleukst.
Het stokje van de lolly rolde tussen zijn handen. Prachtig rood, in de vorm van een hartje en ingepakt in een doorzichtig cellofaantje met een rood lintje. Hij hoefde hem al niet meer te zien om het te weten, had het ding nu al zeker twintig keer bekeken. Hij staarde voor zich uit en glimlachte alleen bij de gedachte.
Wat zou ze doen? Zouden haar ogen groot worden van verwondering, zou ze lachen, zou ze hem aankijken? Hij wist het bijna zeker, want hij zag geen andere reden waarom ze elke donderdag hier was, precies op hetzelfde tijdstip, terwijl ze zoveel andere treinen kon nemen. Waarom ze af en toe een blik op hem liet vallen, maar ook niet vaker dan dat, haar ogen altijd snel weer wegschoten – ze wilde niets verraden.
Hij keek om zich heen. Ze was er nog niet, maar haar haastige gestalte kon elk moment aan het eind van het perron verschijnen.
Drie lichten boorden zich door de donkere verte. Hij keek op zijn horloge. De trein was op tijd, maar hij hoopte dat hij langzaam reed. Zijn hard bonkte in zijn keel terwijl de rails, waar ze elke week samen verlegen naar staarden, glimden in de nacht.
De trein stopte met piepende remmen. Hij aarzelde, was als laatste bij de deur en zette slechts één voet binnen. Het perron was leeg, de lolly tikte zachtjes tegen de stang bij de deur en zijn adem stokte een moment toen hij in de verte iemand zag rennen. De verkeerde kant op.
Toen de conducteur ongeduldig werd was er nog steeds niets te zien. Hij tilde zijn voet weer naar buiten en besloot dat hij moest wachten, het moest, want het kon niet anders dan dat ze de trein had gemist.
Een uur later stierf het geluid van de zoveelste trein weer weg van het perron. Hij keek nog één keer naar de lolly. Vouwde het cellofaan open. En stak hem in zijn mond.
Vandaag is het boerenbruiloft in Venlo. Ze zeggen dat je deze middag dan ook niemand in ‘normale’ carnavalskleding zult aantreffen in de hele stad. Dat is niet waar, want ik sta op het station om over te stappen. Al zou ik in deze outfit geen stap buiten het station durven te wagen.
In het stationsgebouw wordt carnavalsmuziek gedraaid. Ik krijg er kippenvel van. Niet omdat het nu zulke mooie muziek is (denk je dat ik doof ben ofzo?) maar vanwege het feit dat er ondanks dat zoveel mensen op de been te krijgen zijn. Het zit in de volksaard vergrendeld, dat vind ik nou mooi.
“Kom lekker menneke, kom lekker menneke…”
Nee, de teksten zijn ook niet allemaal even geweldig. Dit is er typisch zo een waar ik niks mee heb. Ik ga niet naar het carnaval om random jongens bij de kont te vatten, om het zo maar te zeggen. Mijn carnaval bestaat uit dansen, zingen en cassis drinken. Ja, ik ben heel braaf. Soms word ik er zelf misselijk van.
Ik ben vast en zeker de ideale schoondochter, dat wel. Het probleem is alleen dat ik op deze manier waarschijnlijk nooit schoondochter word.
Langzaam komen blauwe luchten aangedreven. De zon breekt door en werpt haar schaduw. Een lang verhaal.
De witte wereld glinstert in het gele licht. En dan begint het. Druppeltjes vallen als blinkende kristallen van de daken, langs de ramen, op de grond. En druppels worden stralen die de wereld strelen. Water gutst langs de ramen en vervormt de frisse kleuren die waarschijnlijk heerlijk koel geuren. Het is de dag waarop de huizen baden in smeltende sneeuw. Het voelt als nieuw.
Wat een onzin. Slanke mensen hebben geen geheim. Sommige mensen hebben nou eenmaal genen die ervoor zorgen dat ze vijf borden eten moeten eten per dag om niet van hun stokje te gaan. Die mensen waarbij het verschil tussen niet snoepen en je schaamteloos dag na dag volproppen slechts een kilootje of drie is. Die zó weinig vetmassa hebben, dat sporten ervoor zorgt dat ze aankomen, omdat ze meer spiermassa aanmaken dan dat ze vet verliezen. Ja, die mensen bestaan, en voordat je jaloers wordt, moet je even goed luisteren.
Slank zijn is een evolutionair voordeel. Anno 2013. Want slank is sexy (blijkbaar), en als je sexy bent kun je jezelf voortplanten als een tierelier. Maar is dat altijd al zo geweest? Ik dacht het niet. Dunne mensen moeten heel veel eten om aan hun energiebehoefte te voldoen, en voor die eigenschappen zijn we tegenwoordig aan het selecteren met ons gedrag. Maar wat nu als de Maas overstroomt, er een kernbom ontploft, de aarde zich in tweeën splijt, en er bijna geen voedsel meer is? Dan gaan wij als onzuinige chocoladesloeberaars allemaal hartstikke dood.
Er is maar één manier om je zowel nu als in tijden van nood te manifesteren: een superzuinig motortje. Maar dan moet je wel diëten tot je een ons weegt. Letterlijk.