Leve mijn leven
30 april
Ik heb wel zin om te bloggen, maar ik heb er gewoon even geen tijd voor. Sorry!
30 april
Ik heb wel zin om te bloggen, maar ik heb er gewoon even geen tijd voor. Sorry!
Mijn ogen branden. De zon is nog verrekte warm hier, op dit late uur, maar vooral fel.
Rechts van me zie ik plotseling een schaduwrijk zijstraatje met verderop een mooi gebouwtje. Ik besluit er op goed geluk in te lopen, de rust tegemoet, weg van de zon die constant in mijn ogen schijnt, weg van de mensenmassa, weg van het drukke verkeer vol bussen en taxi´s.
Dichterbij gekomen blijkt het gebouw – het lijkt op een kerkje, maar er is een fitnesscentrum direct tegenaan gebouwd – aan een pleintje te liggen. Het laatste vrije plekje op een stenen bankje in de schaduw nodigt me uit om te gaan zitten.
Er spelen kinderen. Voetbal op dit aflopend plein blijkt erg leuk te zijn. De ouders kijken lachend toe, evenals het baasje van een keffertje dat plots door het dolle heen raakt bij het zien van de gekleurde bal van de spelende jongens. Hij piept en blaft en probeert ondanks de riem om zijn nek naar de bal toe te rennen, zijn pootjes slippend op de gladde stenen. Het baasje laat zich met zijn brede Spaanse grijns meezeulen, heen en weer over het plein.
Al snel wordt er een tweede bal aangedragen om het hondje te kalmeren, maar het beestje wil koste wat kost achter de andere aan.
Aan de rand van het plein staat een vrachtwagen. Twee mannen gooien kartonnen dozen met veel bombarie bovenin de wagen. Een andere manier om ze erin te krijgen is er blijkbaar niet. Dat er nu en dan een doos aan de andere kant weer van de vrachtwagen af tuimelt lijkt ze niet te interesseren. Als ze klaar zijn lopen ze gewoon naar de andere kant om het opnieuw te proberen, waardoor ze uiteindelijk een paar keer heen en weer moeten voordat de vrachtwagen verder rijdt, nog een paar stukken papier verspreid over de weg achterlatend.
De bal rolt voor mijn voeten. Ik schop hem terug naar de jongen die op me af komt rennen.
Even later rijdt de vrachtwagen opnieuw het plein op. Eén van de mannen zit nu bovenin de laadbak om de dozen uit te vouwen, zodat er weer ruimte vrijkomt.
Het keffertje begint weer te blaffen. Het baasje had er uiteindelijk genoeg van om over het plein gesleurd te worden, maar raakte verderop aan de praat. De bal komt nu plots weer zo dichtbij, dat het beestje opnieuw begint te spartelen. Onuitputtelijk.
—
Ik begin me nu al thuis te voelen in deze stad. Ik houd een deur open voor de jongeman achter me. Op zijn “¡Grácias!” lach ik slechts, om mijn afkomst niet met een accent te verraden.
Bovenaan de trap van het metrostation loop ik zonder aarzelen de juiste kant op. Even later loop ik zelfs door rood en passeer ik arrogant de agent die ik aan de overkant plots tegenkom. Ik kies de kant van de straat waar de zon niet in mijn ogen schijnt.
Op het vliegveld van Weeze rijd ik recht het Duitsland van de Tweede Wereldoorlog in. Een kazerne in een kaal bos, met afgetakelde gebouwtjes en een heuse raketwerper – mét raket, en geen kleintje ook.
Het vliegveld zelf ligt in een dorre vlakte. De hei is grauw.
Ik denk aan het eerste groen in de jasmijn, de eerste narcis, de eerste vlinder. De bomen die nu langzaam gaan bloeien, het gras dat begint te groeien, en de paardenbloemen die nu op hun mooist zijn. Ik vergat te genieten van die paardenbloemen, dacht alleen: als ik terug ben al niet meer. De lente gaat nu zo snel, het is te mooi om te moeten missen.
Maar ik zou niet moeten klagen, hier in Madrid.
Een grammofoonplaat buitelt in de wind. Eenzaam over stof en grind; buigend en krakend tussen ritselende bladeren en schijnbaar verloren in dit gure oord.
Maar op een ferme vlaag ontvouwt hij zich en zweeft hij op van de bodem, wiegt in de lucht, begint te draaien.
Het geluid huilt zachtjes boven de horizon. Het vertelt verhalen over vroeger en voorgaande jaren, de herinneringen laten zich op de aarde zaaien met trompetten en violen, trommels en gezang. Alles wat je je maar wensen kan. Van gisteren naar vandaag, de afgelopen uren.
En net op het moment dat je denkt dat het zal stoppen, verheft zich het koor en wordt het alleen maar mooier. Het geluid van de toekomst gaat maar door en door, laat zich niet tegenhouden door het onbekende. Zolang de wind nog waait zal die grammofoonplaat draaien en voor ons zijn mooie voorspellingen verhalen.
18 april
In de trein legde ik mijn papier voor me neer. Vastbesloten om iets te gaan schrijven. Meestal ben ik niet zo vrij met pen en papier in de trein als het druk is, want ik houd niet zo van pottenkijkers. Maar nu moest het gewoon.
Even later kwam er een man naast me zitten, maar onverstoorbaar peinsde ik verder. Ik had heus wel in de gaten dat hij met een schuin oog keek naar het oude verhaal op mijn blaadje, de eerste versie van Herboren. Het deed me niets, belangrijker was dat ik bijna een nieuw verhaal te pakken had.
Maar voordat er ook maar één woord op papier stond werd mijn concentratie verstoord. “Mooi verhaal”, hoorde ik ineens naast me. En zo begon een gesprek. Geen verhaal vandaag, maar dat komt later wel; het compliment is het meer dan waard.
De leegte was compleet nu ik alleen was in de trein
na de dag dat ik de zoveelste afwees
en het besef dat ik altijd alleen zou zijn.
Ik deed mijn ogen dicht om niet te huilen,
wachtte tot het branden stopte,
knipperde een keer of tien.
Keek doelloos naar de brug die door de nacht schoof
zonder ook maar iets te zien.
Behalve dan je lach, zo mooi, en toch voelt dat niet fijn,
nu ik jou ken herinner ik me liefde weer:
bij mij doet dat vooral pijn.
Het gebeurde toen ik mijn fiets op slot probeerde te zetten. Ik porde mijn sleutel haastig in het toch al niet zo soepele kabelslot en draaide. Dat voelde raar. Heel raar. Verkeerd. Ik keek naar de sleutel die maar half in het slot had gezeten. Verbogen. En gescheurd. Als ik daarmee nog zou proberen mijn fiets op slot te zetten, zou ik het slot er waarschijnlijk nooit meer af krijgen.
Er zat niets anders op dan mijn fiets zonder kabelslot laten staan. Maar een fiets in Nijmegen zonder tweede slot, dat kan écht niet. Gelukkig heb ik mijn vader om dit soort problemen op te lossen. Hij vond een cijferslot. Helaas kon hij de cijfercode niet meer terugvinden tussen zijn stoffige hersenspinsels, wat hij zich pas bedacht toen de winkels al dicht waren. En dat terwijl ik die middag bij de Gamma was geweest. Na een hoop gepruts met geboortedatums, telefoonnummers en onderbuikgevoelens moest de conclusie zijn dat dit niet ging lukken.
Maar er móest en zóu een nieuw slot komen, diezelfde avond nog, zodat ik zonder zorgen naar mijn feestje kon gaan. En na heel lang zoeken in de schuur kwam er dan toch een stoffige verpakking tevoorschijn – met daarin een gloednieuw kabelslot. Oké, nieuw zag hij er niet helemaal uit, want er groeide schimmel op. Ik weet niet hoe schimmel groeit in een dichte plastic verpakking, maar in ieder geval: dat poets je er wel af.
Bij het kabelslot zaten twee sleutels. Goh, dacht ik ineens, zou er bij mijn oude slot dan ook een reservesleutel zitten? Ik keek in het sleutelkastje. En daar hing hij.
Oplossingen voor je problemen komen liefst in vreemde gedaantes.
Minutenlang keek hij toe hoe ze gelaten in de schemerende verte staarde. Haar hoofd leunend tegen het treinraam.
Roerloos. Wat bewoog, was slechts haar borstkas, rustig en regelmatig alsof ze sliep. Maar haar waterige blik verraadde hoe anders het was, de natte wimpers aan elkaar geplakt. Kaken op elkaar gebeten. De gezwollen aderen op haar slapen, de vuurrode lippen en de mondhoeken hangend. Het glimmende spoor op haar wang van de traan die ze liet.
Die ze onderging.
Minutenlang.
En toen, ineens, richtte ze haar hoofd op en keek ze hem met diezelfde natte ogen recht aan. Alsof ze zeggen wilde:
‘Dit ben ik. Dit is mijn verdriet. Ik neem het, maar ik laat het niet.
Neem me, of laat me.’
Ze legde haar hoofd terug tegen het raam, en nam haar oude houding aan, alsof er niets gebeurd was.
Hij slikte.
en fietsen door de lila vrieskou met loden benen
tegen de harde wind,
daaronder zwemmen zwanen
Het kabbelen van het water op de stenen
die pracht was ik vergeten
maar misschien lijkt de natuur gewoon mooier
als het zo verrot voelt, leven.