Mijn wang ruikt naar het parfum van een man. Wat is er gebeurd, wat is er in godsnaam met me gebeurd? En hoe kan ik dat niet begrijpen als het zo heerlijk ruikt?
En er is niet eens iets gebeurd. Niets, nada, niente. Krankzinnig geworden bloed, dat is het enige. Het kolkt in mijn ledematen, het is knettergek geworden, het haat me, het houdt van me, het zeult me uit elkaar. Ik ben een zombie van mijn eigen gedachten, zo sleur ik me door de dag. Ik ben er niet, onzichtbaar, en iedereen ziet het. Maar niemand zegt iets.
Kapot ben ik. Ik wist niet dat liefde banger kon maken dan de dood, of een leven zonder liefde. Hij vroeg me wat mijn grootste angst was. Nu weet ik het.
Wat ik nu ook doe, kan ik het mezelf ooit vergeven?
Als alles pijn doet, na zes dagen. De voeten en de benen van het dansen. De stem van het schreeuwen en praten, het logge lijf, de nek, het hoofd van het lange slapen.
Dan is dit wat er overblijft: schouders, armen, handen. En de piano die staat te wachten in het middaglicht door de ramen.
Denken en spelen. De stad is leeg nu. Ik zou zo weer kunnen gaan. Uitstappen op het perron dat gisteren nog vol was met wandelschoenen en gladiolen. Maar de stad is leeg, ik dans niet, ik speel. Geen roze lippenstift. Geen accordeon, hoogstens nog een half afgebroken tent en wat zooi in de straathoeken. Ik dans niet, maar mijn handen wel. Snel, dan weer langzaam. Als het dwalen over de pleinen, het zoeken naar muziek, het gulzig opslokken van alles wat er te vinden is, wat er te dansen valt, wat er te genieten is. Maar geen knappe zangers nu. De toetsen rammelen onder mijn vingers, polsen stram. Zat ik zelf maar op dat podium, ik bespeel het publiek dat er niet is. Niet meer. Eindigen in de kroeg met iemand die lastige vragen stelt. Vindt hij me leuk? Vind ik hem leuk? Hij weet het niet, hij heeft te veel gedronken. Ik weet het niet, zoals gewoonlijk. Mijn hoofd schudt, de harde lange noten komen via mijn oren naar buiten. Nu doet echt alles pijn. Ik werk en zweet en het mag, ik heb niet anders gedaan en zou ook niet anders willen. Het is te lang geleden dit, de week is alweer te lang geleden ook, maar toch moet ik ooit stoppen.
Laatst zag ik het programma Puberruil waarbij een tiener uit de stad en eentje van een boerderij tegen elkaar werden uitgewisseld en een tijdje elkaars leven moesten leiden. Ik was in shock, omdat ze allebei zo in shock waren. De stadse had uiteraard nog nooit een koe van dichtbij gezien, laat staan aangeraakt en ze gruwelde van al die viezigheid. De dame van het platteland daarentegen kwam in allerlei moderne pubs terecht waar ze zich niet op haar gemak voelde omdat ze thuis altijd in een of andere keet bier gaat drinken met jongens met klompen en rode wangen.
Ik vind dat raar om te zien, want beide zijn voor mij heel normaal en de tegenstelling bestaat in mijn leven nauwelijks, het gaat perfect samen. Iets drinken met vrienden doe ik zowel in een boerenschuur als midden in de stad, in de gaybar voor mijn part (vorige week nog). Kalfjes geboren zien worden. Mensen kijken vanaf een balkonnetje in de winkelstraat. De geur van gras en bloemen. Een stadsfiets. Wandelen in het bos. Verschillende culturen. Dialect.
Ik pik gewoon het beste mee van twee werelden. Ik vlucht bijvoorbeeld naar de stad als er hier tegenover koeienstront in de wei wordt gesproeid, de wind precies naar ons toe staat en alles stinkt, zoals vandaag. Toedeloe.
Ik ben niet van het dorstige type. Al zéker niet als het om bier gaat, al zou je dat misschien niet zeggen als je me vraagt wat mijn favoriete muziek is. Ik heb een gevoelige maag. Bier ligt mij veel te zwaar. En van koud drinken wordt mijn maag al helemaal niet blij. Wat overigens wel lekker goedkoop is bij het uitgaan.
Als ik naar Rowwen Hèze ga heb ik gelukkig een medestander. Mijn zus en ik delen onze drankjes, want een hele van dat spul met ijsklontjes is ons eigenlijk al te veel (ik háát ijsklontjes). Zo ook gisteravond. We hadden drie muntjes gekocht, want we komen meestal slechts met tegenzin verder dan dat bij een optreden. Er was alleen één ding waar we geen rekening mee hadden gehouden: de hitte. Het komt wellicht doordat we gebruikelijk in april en november naar Rowwen Hèze gaan. De temperatuur in de tent is dan aangenaam en na het optreden koel je zelfs gevaarlijk snel af. Hoe anders was het gisteravond. Na twee nummers was ik kleddernat en kapot, werkelijk kapot. Maar als je favoriete band voor je neus staat is er helemaal geen tijd om kapot te zijn, dus natuurlijk ging ik gewoon door met zingen, dansen en springen.
Alsof die hitte nog niet erg genoeg was bleek bovendien waar wat ik al vreesde: een wat korter optreden dus geen pauze en bijna alleen maar snelle nummers. Zowel mijn energieniveau als mijn stem zakten naar het absolute nulpunt – in tegenstelling tot de temperatuur uiteraard – waardoor ik besloot tóch maar drinken te gaan halen tijdens De Peel In Brand. Enorm tegen mijn principes in (zo’n mooi nummer!) maar tijdens de heftige nummers kom je niet door de beukende massa heen.
Na het optreden nog een glas delen en dat werd mijn maag alweer bijna teveel. Wel goed dus, dacht ik, en we vertrokken richting station. Onderweg kwamen we echter een friettent tegen en ik kon alleen maar smachtend kijken naar de kaart met ijsjes. De man achter de bar nog net niet om de hals vliegend kocht ik een Slush Puppy, iets wat ik nóóit doe maar ik had dit zo hard nodig, tegen alle protesten van mijn maag in. Het hielp gelukkig goed tegen mijn loeizware bovenbenen.
Eenmaal thuis werden er nog een bak meloen, een glas water en een glas melk achteraan gegooid. Dat wordt halverwege de nacht het bed uit om naar de wc te gaan, dacht ik, maar niets bleek minder waar. Toen ik om 11 uur wakker werd hoefde ik nog steeds niet. Ik had alleen maar dorst, heel veel dorst.
Zo brak een dag aan van een droge strot en liters water drinken. Mijn lichaam lijkt wel een spons. Maar ik geloof dat ik (14:26u) eindelijk moet plassen. Jezus. Ik had wel dood kunnen zijn.
In de botanische tuin liggen stenen, een hele hoop. Letterlijk hè. Een metershoge bult van stenen en planten en water dat naar beneden klatert. Het geeft je een vakantiegevoel.
Op één van die rotsblokken staat het een en ander geschreven. Mensen hebben flink in het ding zitten krassen. Heel veel mensen, want als er één schaap over de dam is volgen er meer. Je kent dat wel, “Jantje was here” en “I love Pietje”, maar dan voor de afwisseling in een rots gekrast. Het heeft iets weg van hiërogliefen of Romeinse cijfers. Iets ouds.
Ik houd van oude geschriften. Hoe ouder, hoe beter. Ze vertellen iets over heel vroeger, maar wat? Niemand weet dat zeker. Misschien prachtige verzonnen verhalen, misschien de waarheid. Misschien was het wel boter, kaas en eieren. Een fantasietaal. Of de weg naar een bijzondere schat.
Maar toen ik dat rotsblok in de botanische tuin zag was het romantische idee wel min of meer verdwenen. Het grootste deel van wat mensen op muren en vloeren schrijven is niet bijster intelligent. Zijn hiërogliefen dan gewoon de voorouders van “I was here” en “wjnmk”? De graffiti en permanent markers van vóór de jaartelling?
Vandalisme is het. En dat noemen wij dan beschaving. De straattaal van de steentijd.
Het is echt waar. Ik sta op Youtube.
Misschien herinner je je het stukje nog wat ik in maart schreef over een kooruitvoering, misschien ook niet, maar je zou het altijd nog eens kunnen nalezen – het is niet eens lang: Staan hier
En hier vind je de opname die ervan gemaakt is. Eindelijk, want dat het zo lang duurde daar kon ik natuurlijk niks aan doen (ik doe dingen altijd heel snel. Altijd!) Het is dan ook niet mijn schuld als je door mijn blog onbedoeld in een paasstemming komt. Mocht dat toch gebeuren, bedenk dan eens dat het toen nog vroor en wees dus extra blij met het zomerzonnetje dat al een paar dagen schijnt.
Wat ik schreef gaat – zoals vanzelf duidelijk wordt als je goed gelezen hebt – over het laatste lied, en tevens het enige wat in zijn geheel op het filmpje staat, zoals ik hoopte :)
De conclusie van dit warverhaal: het is heel mooi. En ik kan heel lelijk kijken als ik zing.
In de trein eindig ik op een stoel schuin tegenover een glazen deur. Ik sla mijn benen over elkaar en zie dan mijn rechterbeen weerspiegeld in de deur over het linker hangen.
Wat een dun been eigenlijk. Best mooi. Leuke schoenen ook trouwens. Maar vooral die lengte-breedteverhouding van mijn onderbeen lijkt vanuit deze hoek best bizar. Ben ik echt zo slank?
Meestal valt het me niet op als ik in de spiegel kijk maar het is natuurlijk zo dat ik mijn hele leven al dun ben geweest. Ik kon alles eten. Iets minder dan een jaar geleden ben ik echter gestopt met zomaar alles naar binnen stoppen omdat ik er toevallig zin in heb, of niet eens, maar gewoon omdat het voor mijn neus staat. En daardoor ben ik drie kilo afgevallen.
Voedsel speelt een vreemde rol in onze maatschappij. Te veel eten wordt niets als iets positiefs gezien. Tenminste, als je er dik van wordt, want dat is ongezond en past niet in het modebeeld. Maar wat nu als je dat niet wordt? Dan rept er niemand over. En dat vind ik raar. Want behalve dat het evengoed ongezond is, is te veel eten vooral weinig respectvol tegenover al die mensen op deze wereld die ’s morgens met honger wakker worden en ’s avonds met honger weer gaan slapen. Ongeacht je gewicht.
En ik begrijp wel dat mensen er niet over nadenken, als je kijkt hoe het voedsel hier voor het oprapen ligt, hoe het soms met kilo’s tegelijk in de afvalbakken verdwijnt. Maar ik ben er om wat voor reden dan ook wel over na gaan denken en tot de conclusie gekomen dat er iets moet veranderen. Ondanks dat niemand mij raar aankijkt of op me moppert maak ik me wel degelijk ergens schuldig aan.
Dus in mijn huis wordt geen voedsel meer weggegooid. En ik eet minder. Dat is waarom ik trots ben op de drie kilo die ik verloren ben. Niet omdat mijn benen nu een onzichtbaar pietsje dunner zijn; dat dun zijn in de mode is is slechts een bijkomend voordeel. Bovendien schijnt het dat mannen niet houden van een mini-cupmaat als de mijne, maar het is nou eenmaal het één of het ander – ik doe niet aan implantaten – dus de uiteindelijke balans is waarschijnlijk in het nadeel van mij als toch-al-eeuwige single. Maar dat kan me niet schelen.
Drie kilo is helemaal niet veel maar daar gaat het ook niet om. Calorieën die ik minder eet blijven nu hopelijk over voor iemand die ze hard nodig heeft, en natuurlijk werkt het niet direct zo maar als iedereen zo zou handelen, dan zou het wel degelijk een verschil maken. Dan zouden we geen drie aardbollen nodig hebben om voor iedereen “genoeg” voedsel te kunnen verbouwen, als je de behoeftes van de hele wereldbevolking berekent aan de hand van de huidige westerse standaarden.
Thuis aangekomen had ik zo lang onbeweeglijk naar mijn pracht van een rechterbeen zitten staren dat er geen bloed meer in zat en ik een beetje mank de trein uit moest. Dat was natuurlijk mijn straf voor al die ijdelheid.
En toch hoop en vrees ik dat er een kern van waarheid in mijn gedachtegang zit.