De weides en de bomen zijn groener dan groen in de avondzon, en de wolken grijs. De trein raast langs prachtige boerderijen op het Twentse platteland. Rieten daken, grote deuren, gekleurde luiken. Zat je maar naast me, dan kon ik dit moois aan je laten zien. Kon ik je hand maar pakken en zeggen dat het goedkomt. Dat het leven is om van te genieten en te doen wat goed is. Zodat anderen ook met zo min mogelijk zorgen kunnen genieten. Niet boos of teleurgesteld zijn, alsjeblieft. Daarvoor zijn er toch veel te veel goede mensen hier op aarde?
De deur gaat open. Haar heupen wiegen van de ene naar de andere kant van de ruimte. Het getik van haar hakken op de donkere vloer is net iets harder dan de spanning in de zaal, haar korte jurkje benadrukt haar zandloperfiguur, haar schouders en kin bewegen zich van links naar rechts, en terug.
Bij een enkeling weet zij de aandacht van het spel te onttrekken. Mannenogen volgen haar gedaante, seconden lang, zonder verlegenheid of schaamte. De rook van hun dure sigaren hangt rond hun hoofden.
Lange benen, lang blond haar. Haar billen schuiven zich op een barkruk, de benen slaat zij over elkaar. Haar panty glanst rond haar knieën. Ik kijk haar aan en zij kijkt terug. Eén van haar mondhoeken beweegt zich een stukje opzij. Maar geen enkele beweging van haar mond die haar lippen minder vol zou laten lijken.
Ik doe de knoop van mijn smokingjas weer dicht, recht mijn schouders, en besluit dan een laatste drankje te nemen alvorens naar huis te gaan.
In wiens hotelkamer zou zij vanavond belanden? Dit is zo’n vrouw die aandacht kan krijgen van elke man. Wie zou haar niet aan willen raken? Rijk, knap of intelligent, er zijn er hier genoeg. En dat is precies waarom ze de ware niet vinden kan.
Wetenschap is soms ook kunst. Met name als je je monsters (!) onder de microscoop uit laat drogen (wat dan weer minder wetenschappelijk verantwoord is…)
Het was 13 oktober 2013, en we waren onderweg naar Walibi Holland. Een vriendin en ik, op weg naar de dertiende editie van de Halloween Fright Nights.
Dat zoveel dertien bij elkaar echt horror brengt wist ik toen nog niet. Ik wist überhaupt niet dat het nog erger kon dan het al was. Ik staarde voor me uit in de auto. Met mijn angststoornis die was begonnen toen ik mijn eerste echte liefde leerde kennen, al die sombere gevoelens, ik had geen flauw idee hoe dit toch zo was gekomen. Maar het was te bijzonder om er niet alles voor te geven. Hoe duidelijk het ook was dat het elke keer dat ik hem zag weer slechter met me ging. Ik hield van hem, en daarom sleepte ik me elke ochtend mijn bed uit, deed de dingen die ik doen moest hoe zinloos ze ook leken, probeerde niet te denken aan de leegte.
Terwijl de eerste regendruppels op de voorruit tikten en de tranen in mijn ogen brandden, probeerde ik eraan te denken dat hij de dag ervoor nog gezegd had hoe bijzonder hij me vond. De plannen die hij had gemaakt om met me samen te gaan wonen. Ik wist dat ik vol moest houden.
Maar wat ik niet wist was dat hij, ondertussen thuisgekomen uit zijn nachtdienst, een huisgenote in zijn kamer had binnengelaten omdat ze niet kon slapen. Haar in zijn armen had genomen in zijn bed. Haar kuste. Haar uitkleedde. En zich tenslotte tussen haar benen schikte. Alsof ik niet aan hem dacht, alsof ik niet bestond.
Het regende, uren aan een stuk, maar we probeerden er het beste van te maken. Ik probeerde de depressieve gevoelens te vergeten, de regen en het soppen in mijn schoenen te negeren. Sterk te zijn, lol te hebben.
’s Middags kreeg ik een sms’je. Of het leuk was, dat hij aan me dacht. Ik liet het, toen nog trots, aan mijn metgezellin zien. En langzaam klaarde het op. Het werd droog. We stiftten onze lippen zwart en belandden met een vreemde jongen in een bootje. Hij leek interesse te hebben, maar geen haar op mijn hoofd die er ook maar aan dacht om belangstelling te tonen aan een ander dan degene die ik aan het daten was.
De dag daarna zag ik de laatstgenoemde weer. Hij kuste me lang en aandachtig. Ik was dolverliefd en nietsvermoedend. Toen we ten slotte tegen elkaar aan in bed lagen, datzelfde bed, en hij me om verkering vroeg, zei ik ja. Huilde stiekem van geluk, eindelijk van geluk in plaats van verdriet. Omdat ik dacht dat ik iemand gevonden had die me zou troosten, in plaats van pijn doen. Iemand die me beschermen zou.
Vroeg waren ze vertrokken. En heel ver weg zouden ze gaan. Dat was altijd de droom van haar vriend geweest. En zij ging mee.
Ze was bang geweest. Voor het onbekende, de angst dat het niet lukken zou. Maar híj was zeker van zijn zaak. Dus had ze haar vertrouwen gegeven.
Ze was moe en leunde achterover. De koude wind waaide in haar gezicht. Ze sloot haar ogen om te slapen, om niet na te hoeven denken over wat er zou gebeuren, om niet in het troosteloze donker van de ochtend te hoeven kijken. Maar ze kon het niet vergeten en werd misselijk. De onzekerheid leek haar langzaam vast te klemmen. Ze voelde zichzelf verstarren. De lucht zoog alle warmte uit haar armen, haar benen, haar gezicht. Haar hand hief ze op, maar die bereikte haar vriend nooit. Ze merkte wel dat ze stopte met ademen, maar had de kracht niet meer om bang te zijn. Ze voelde slechts de snijdende kou.
Toen ze wakker werd was de lucht warmer. Ze voelde het bloed in haar wangen trekken.
Ze opende haar ogen. De zon scheen en haar vriend keek haar lachend aan. Ze forceerde een zwakke glimlach op haar blauwe lippen. En huilde terwijl ze het stuur draaide, ongeacht waarvandaan andere auto’s konden komen.
Dit bos ligt vol met herinneringen. Vol met gedachten. Vol met verdriet. Hoe vaak fietste ik hier wel niet, verzonken.
Maar stiekem is dit bos gewoon een bos als ieder ander. Ik kijk om me heen, naar het frisse groen, dorre bladeren op de grond. De geur van mos waait in mijn gezicht. Vogels fluiten. Een nestje. Beuken, berken, elfenbankjes en de bloemetjes in de berm.
Het bos is misschien niet de allermooiste plek die ik zou kunnen verzinnen, maar ik houd van dit vergezicht, het langgerekte fietspad onder de zonnestralen. Ik kan er elke dag naar toe. Ik kan er doorheen als ik naar mijn werk ga, en weer terug, het is niet eens om. De natuur horen, zien, ruiken. Mezelf zijn.