Eerder konden jullie hier lezen hoe ik op jacht ging naar zes authentieke Rowwen Hèze-handtekeningen. Dat viel niet mee. Maar afgelopen april leek het erop dat ik dan toch nog wat geluk zou hebben: ik kreeg een mail dat de fanclub dit jaar 25 jaar bestaat en er daarom een fanclubdag georganiseerd zou worden, een jaar eerder dan verwacht.
Daar werd ik nog eens vrolijk van. Eindelijk die handtekening – tenminste, oud-bassist Jan zou er als erelid van de fanclub toch wel zijn? In ieder geval zou het me niet nogmaals overkomen mijn t-shirt niet bij me te hebben, zoals op de vorige fanclubdag. (Daar had ik eigenlijk deel 2 over moeten schrijven, maar dat heb ik blijkbaar niet gedaan. Twee opties: óf ik schaamde me te erg voor die domme actie, óf ik ben het domweg vergeten. Waarschijnlijk dat laatste.)
Gisteren was het dan eindelijk zo ver. Na wat ticketstress (de printer wilde geen verbinding meer maken) waren we aan de late kant, maar dan toch onderweg. Mét t-shirt, mét stift.
Eenmaal op het terrein besloten we eerst eens rustig buiten te gaan zitten. Tot ik het programma nog eens checkte en tot de ontdekking kwam dat het uurtje “band ontmoet fans” al was begonnen. Meteen terug die tent in dus, en zoeken. De band zelf was makkelijk te herkennen aan de kluwen van fans in één hoek van de zaal. Maar daar stond degene die ik zocht niet tussen. En een paar rondjes door de rest van de tent leerde ons: geen Jan. Een fan die we nog kenden van de slotconcerten zei dat Jan vast niet zou komen. Verdorie. Daar stond ik dan met mijn veel te grote tas, die ik in dat geval ook gewoon thuis had kunnen laten.
Dan maar met de andere bandleden op de foto en ondertussen hopen. Na al dat dringen hadden we honger, en toen we buiten wat aan het eten waren stond hij daar ineens. Zoals het de persoon waar je naar op zoek bent betaamt: plotseling voor je neus staan zonder dat je hem aan zag komen.
Maar goed. Die handtekening kreeg ik. Eind goed, al goed. Nu rest nog één opdracht: een lijst vinden om dat t-shirt in op te hangen. Zou moeten lukken.
Twee dikke duiven zij aan zij aan op één lantaarnpaal.
Ik kon er niks aan doen, ik lachte breeduit bij dat aangezicht. En terwijl ik er onderdoor fietste dacht ik nog eens na. Ze keken niet eens naar elkaar, maar toch zo fijn, zo knus met zijn twee. En toen dacht ik weer aan jou, mijn schat, hoe het voelt als we samen zijn. Dat dat zo veel beter is dan alleen. Niet eens per se je armen om mij heen, je aanwezigheid voelen is al genoeg. Ogen open of ogen dicht, als ik ’s nachts naast je lig, gewoon die veiligheid. Dat er altijd iemand bij je is.
“Ik heb koekjes en cola. En verdriet. Wil je ook wat?”
“Nee”, zei hij.
Da’s mooi, dacht ik bij mezelf, want dan kan ik die koekjes lekker houden.
Ik ben gewoon te principieel voor deze verstandhouding. Ook al brengt het me op dit moment nog zo veel goeds. Dat het ooit ergens mis is gegaan, jaren geleden, dat maakt me nog steeds boos en teleurgesteld. En ik schaam me ervoor. Want zoiets doe je gewoon niet. Punt uit.
Ik houd ook niet van het woord verstandhouding. Ik wil helemaal geen houding, ik wil gewoon mezelf zijn en zielsveel houden van. En ja ik weet het, op den duur is het vast onvermijdelijk in iedere relatie, maar hij heeft dat goede gevoel bij mij al na twee maanden hardhandig kapot gemaakt. Of eigenlijk al voordat we die relatie überhaupt hadden. Misschien is dat het probleem. Dat er zo veel stuk is. Stuk in mijn hoofd. Je kan wel lijmen, maar de barsten die blijven.
Koekjes, cola en verdriet. Ik wil het best weggeven, maar dat kan nou eenmaal niet.
Het is moeilijk om te begrijpen hoe een mens verdwalen kan.
Hoe iemand zijn eigen geloofwaardigheid teniet doet,
anderen kwetst en misbruikt, hun vertrouwen schendt.
Gewoon zomaar, zich van geen kwaad bewust.
Het is vast allemaal anders als je geen echte vader had.
Op jezelf aangewezen was, nooit goed genoeg,
als het kind in je niet werd erkend.
Waar vindt een tere ziel dan veiligheid en rust?
Dat is hoe het begon,
dat je je niet in een ander inleven kon:
je liet jezelf geloven dat je van de pijn niets voelde.
Het donker prikt in mijn ogen. Ik kan ze open doen, of dicht, het is hier allebei even vermoeiend. Dutten of slapen kan niet als je loopt, luistert, voelt. Voetje voor voetje, beetje bij beetje. Alertheid, maar geen informatie die op het netvlies valt. Mijn blik wordt naar ieder spoortje van licht getrokken dat langs de dichte deuren en gordijnen naar hier heeft weten te komen. Maar het grootste deel van de tijd is er niets, niets dan git- en gitzwart. Wanhopig proberen mijn ogen iets te registreren. Hoofdpijn, tot het moment dat ik weer uit deze kelder ben.
Stel je voor. Stel je voor dat de dag ooit echt zwart wordt, onomkeerbaar. Wat een hel, wat een nachtmerrie – letterlijk. Hoe lang zou het duren voor je aan het eeuwige donker gewend bent?
Als de pijn onontkoombaar is, dan is het gewoon makkelijker. De realiteit en de wereld zo hard dat je geen uitweg vinden kunt. Als je alles kort en klein zou willen slaan omdat het gewoon niet eerlijk is.
Wat heeft het voor zin? Als je hier niet thuishoort kun je beter zelf niet bestaan. Jezelf uitwissen. Verzachten. Het klinkt gek, maar de pijn wordt minder als je kerft in je huid. Alsof het niet meer uitmaakt dan. Laat het maar gaan, laat alles maar, en wees maar het verdriet dat je bent. Je hoeft niet meer sterk te zijn als het niet gaat.
De schrammen overal, van top tot teen. Ze lijken willekeurig, maar als je goed leest is het duidelijk te zien.
“Help. Help me en help me niet, want het heeft geen zin. Zorg voor me alsjeblieft. Want blijkbaar leef ik, ook al weet ik niet waarom.”
Op 4 mei herdenken we de oorlog, en op 5 mei vieren we onze vrijheid.
Dat is tenminste wat ons werd voorgehouden. Dat we nooit meer oorlog zouden krijgen hier in West-Europa, na alles wat er rond 1940 gebeurd was en alles wat we hadden geleerd. Nadat alle Europese landen bondgenoten werden. Maar dit jaar vinden we onszelf ineens in een andere realiteit. In weinig lijkt het op wat we herdenken, maar oorlog is het wel degelijk. Een terreuroorlog die ons gevoel van vrijheid langzaamaan inperkt, of we nu willen of niet.
Op 4 mei keek ik de documentaire “The girl who forgave the nazis”. Een aanrader. De documentaire gaat over Eva Kor, een Hongaarse Jodin die Auschwitz als kind ternauwernood overleefde. Tientallen jaren later besloot ze de nazi’s te vergeven en vervolgens ervaarde ze hoe een last van haar schouders viel. Vanaf dat moment probeerde ze ook anderen ervan te overtuigen wat de kracht van vergeving is. Niet iedereen is het met haar eens, althans niet als het om de wandaden van de nazi’s gaat, maar zij zegt: “This world is in desperate need for forgiveness.”
Ik denk dat ze gelijk heeft. Waarom proberen volkeren elkaar nog steeds te vermoorden? Omdat we het verleden weigeren te vergeten. Waarom is er zo veel wrok? Omdat we niet willen zien wat iemand gebracht heeft tot zijn daden en meteen veroordelen. Waarom is er zo veel verdriet? Omdat we onze boosheid niet achter ons kunnen laten.
Vergeven is niet makkelijk. Maar het niet doen is eigenlijk nog veel moeilijker. Je máákt het jezelf moeilijk.
Dit liedje gaat over een boom die vroeger midden in de uitgestrekte peelvlakte stond. Vanwege zijn bijzondere vorm werd de ‘Kamelenboom’ een orientatiepunt voor boeren uit de omgeving.
Een nummer op verzoek van Rowwen Hèze’s vorige bassist, met een hele leuke tekst en muziek waar je gewoon ontzettend vrolijk van wordt, zonder dat het irritant is. En nu hebben ze ook nog een simpele maar grappige clip gemaakt. Soms valt alles ineens samen.
Ik vong meejzelf wat gewoen
ik zaag meejzelf hier al stoan
als enne doedgewoene boem
verder dor ’t leave goan
Ik grujde op met veul geduld
takke als ’n silhouet
in de vurm van enne bult
en inens toen waas ’t net
leek ik op enne kamiel
tusse de smele van de Piel
Kamiel van de Piel
ik wies de weg
in dit landschap groet en leag
Kamiel van de Piel
langs de kant
mien wortels deep heer in ’t land
de spoare in ’t zand
Ik vong meejzelf wat gewoen
ik zaag meejzelf hier al stoan
als enne doedgewoene boem
verder dor ’t leave goan
Het is zo heerlijk dat de bank voor het raam staat. Mijn kin leunt op mijn arm en mijn arm op de leuning, zo kijk ik ik het liefst over de vensterbank. Tussen de planten door, niemand die ziet hoe mijn blik de dag doorkruist. Hoe ik even later weer een avond zie vallen. Ik houd van deze plek, maar eigenlijk heb ik nauwelijks tijd gehad om ervan te genieten. Is het eind alweer in zicht. Ik weet niet of ik nog een lente op zal zien bloeien in deze voortuin.
Ik ga het missen, dat weet ik wel. Het vele zonlicht, de rust, de vogels bij het voederhuisje. Verandering is niks voor mij. Er zijn altijd te veel dingen die ik nog eens doen, zien, horen of voelen wil. Als ik blijf, dan weet ik niet wat ik mis. Ga ik, dan wel.