Het water voelt fijn aan. Niet warm, niet koud, gewoon goed. Perfect. Je zou niet denken dat een hele zee in een paar uur tijd kan opwarmen in de zon, maar blijkbaar kan het. Dat het water stinkt ruik ik allang niet meer, het is beter dan de modder waar je tot je knieën in wegzakt en die een centimeter dikke laag achterlaat op je schoenen. Diezelfde schoenen spoelen nu weer even schoon, evenals mijn onderbenen, knieën, bovenbenen… Als het spannend wordt zet ik kleine stapjes, zo hoog mogelijk op mijn tenen. Mijn korte broek, opgestroopt tot aan mijn liezen, blijft voor de derde keer nét droog. Wat een geluk dat ik lange benen heb.
En dan weer verder over de schelpenbanken en door de klei die opspat tot aan je knieën en door je schoenen heen tussen je tenen kruipt. Over miljoenen sliertjes zand die eigenlijk ontlasting zijn van de zeepier. En terwijl we van Schiermonnikoog steeds meer zien, zien we van het vasteland al zeker een uur niets anders meer dan het weerspiegelen van de boomtoppen in het water. De eerste tekenen van leven aan de overzijde: een man die met een kar over het wad gaat. We zijn er bijna. En ook al doet alles pijn, ergens is dat jammer.
De stad staat op springen. Loopt vol met politieagenten en militairen. Niet vanwege terrorisme, integendeel. Bijna allemaal zijn ze onbewapend, gladiolen op de rug. De militairen zingen. Eén man:
“Hey-yo Captain Jack!”
En de rest van het groepje volgt:
“Hey-yo Captain Jack!”
Ik vraag me altijd af hoe dat gaat. Zouden ze strootjes trekken, en dat degene met het kortste strootje dan het bokje is die al die liedjes uit zijn hoofd mag gaan leren om onderweg voor te zingen?
Het is de sfeer waarvan je je in die ene week weer herinnert hoe uniek die is. Een agente loopt op wandelschoenen de tuin in waar we – vlak bij de Wedren – na de intocht aan het barbecuen zijn.
“Jongens, ik heb jullie hulp nodig. Mijn telefoon is leeg, en mijn fiets is gestolen! Kan ik mijn telefoon opladen?”
Wie had dat nou gedacht. Terwijl haar telefoon aan de lader ligt, vervolgt ze haar verhaal.
“Waren jullie bang voor aanslagen tijdens de Vierdaagse? Ik wel hoor!”
Ik was ook bang, geef ik toe. Ik heb er niets voor gelaten, maar om me heen gekeken heb ik wel degelijk. Godzijdank is er niets gebeurd. Godzijdank was de sfeer even onovertroffen als altijd. Tussen de wandelaars, maar ook tussen de feestgangers – waar ik me vooral begaf.
Retro en nostalgie zijn hip. Waar iedereen zich momenteel verliest in Pokémon Go, kreeg mijn vriend zijn Lego-piratenschip van zijn moeder mee naar huis. En toen die doos met legosteentjes op mijn kamertafel stond dacht ik ineens: waarom ook niet? Met Pokémon heb ik nooit wat gehad, met Lego des te meer. Mijn eerste Lego was een set meisjeslego. Daar was dus echt geen bal aan. Maar toen ontdekte ik de ruimtestations van mijn veel oudere broer die op zolder stonden te wachten. Daar heb ik nogal wat uurtjes mee doorgebracht.
Toen ik op de middelbare school kwam en leerde over tandwielen, bouwde ik met technisch lego een mixer waarmee je echt slagroom kon kloppen en een zweefmolen die zo hard kon dat de stoeltjes eruit vlogen.
En vandaag begon ik aan een piratenschip. Het is best verhelderend. Even weer terug, even iets doen alleen maar omdat je er gewoon zin in hebt en waar je de tijd door kan vergeten. Kán vergeten. Niet mag vergeten, zoals vroeger, want ik ben nu eenmaal in het hectische volwassenenleven beland, waarin ik veel te weinig vrije tijd heb en daarin veel te veel al dan niet zelf opgelegde verplichtingen, van schoonmaken tot verjaardagen tot de vierdaagsefeesten omdat ik die nou eenmaal ook niet wil missen. Misschien moet ik wat vaker een avond vrij maken waarin ik de hele avond lekker kan prutsen met iets van vroeger. Zo’n avond waarop je zeeën van tijd hebt en toch op tijd naar bed kunt. Welterusten :)
Een aantal jaren geleden schreef ik iets over de engerd die altijd op hetzelfde tijdstip op het station stond, vanuit zijn ooghoeken naar me glurend. Gek werd ik van het constant moeten ontwijken van zijn blik. Meestal probeerde ik maar op een andere trein te mikken.
Sinds ik niet meer met de trein naar mijn werk ga heb ik hem lang niet gezien. Volledig uit mijn gedachten verdwenen, maar nu ineens… Bivakkeert hij voor mijn deur. Ogenschijnlijk legaal onder het mom van eindeloze werkbesprekingen op de gang, maar de ooghoeken zijn er nog steeds. Ik vertrouw het voor geen meter. Terwijl zijn haar nu definitief helemaal grijs is, zijn zijn v-halzen nog dieper dan eerst. En als ik om half vier thee ga halen staat hij heel toevallig ook bij de koffieautomaat. Ik wil koste wat kost geen oogcontact met hem, want dat heb ik in mijn leven al veel te vaak gehad, op een perron een paarhonderd meter verderop. Dus nu besluip ik hem zo veel mogelijk van achteren, zodat hij me pas ziet als ik met mijn rug naar hem toe sta. Of ik kijk uitermate goed waar ik loop, als excuus om niet om me heen te hoeven kijken. Zeg zo opvallend en vriendelijk mogelijk hoi tegen zo veel mogelijk collega’s, maar negeer hem. En geen thee meer om half vier natuurlijk. Wat een gedoe.
Tegelijkertijd word je gek genoeg ijdel als je je de hele tijd zo bekeken voelt. Zit mijn haar wel goed? Heb ik geen vlek op mijn broek? En dat terwijl ik niet eens wil dat hij me aantrekkelijk vindt, het leven zit raar in elkaar.
De Weißseespitze is het mooist als de avond valt. Zonsondergangen zie je hier niet, maar wel alle kleuren weerkaatst in de permanente sneeuw. Geel, oranje, roze. Helaas betekenen die kleuren ook dat er weer een dag bijna om is. En veel dagen ben ik hier niet meer. Terwijl ik uren naar dat ding kan kijken, met de wolken die voorbij trekken, en daaronder steeds maar weer die enorme wit-met-zwarte aandachtstrekker aan het einde van het dal, dat ongelofelijke gevaarte. Een uur kan je met de auto door haarspeldbochten rijden, en dan nog is hij nauwelijks dichtbij. Dan nog zou je uren moeten klimmen om de besneeuwde top te bereiken. Zo onwerkelijk hoog en onbereikbaar zijn de bergen hier. Waarom zou ik mijn ogen daar van af willen wenden?