De trein rijdt door de eerste lentedag. De machinist heeft zijn raampje open en steekt op elk station zijn hoofd even naar buiten. Het herinnert me aan thuis, op een zomerdag rondhangen bij het station of met de trein naar waarheen je maar wilt. Of gewoon vroeg thuis van school of de universiteit. Stiekem al best lang geleden.
De zon schijnt op de Twentse akkers en boerderijen. Een mooi maar onbekend landschap. Maar hoe verder de trein gaat, hoe meer het erop begint te lijken. De IJssel, de Rijn, de Waal en de Maas over. Langs de universiteit. De bocht in de weg en de populieren bij De Vilt. De school. De beek met het bankje waar ik zo vaak zat, het asfalt waarover ik skeelerde. De kerk in de verte. En als ik de trein uit stap ruikt het weer even vertrouwd als vroeger. Er staat een bord tussen de velden: Vierlingsbeek.
Ik heb een klein probleempje, ik ben namelijk moe. Moe, moe, moe. Zit je daar om half tien op de bank, nog lang geen bedtijd, met je tablet om een blog te schrijven, maar het wil gewoon niet. Mijn brein wil slapen. En ik denk dat ik weet hoe het komt.
Het begon twee weken geleden. Ik had het serieus zwaar te pakken. Schaatskoorts. Het leven kan echt zwaar zijn jongens, wisten jullie dat? Vriest het wel hard genoeg, vriest het niet hard genoeg, waait het te veel? Het bleef een paar dagen in het midden hangen. Ieder uur op Buienradar kijken. Normaal doe ik het niet voor minder dan een dichtgevroren meer, maar toen begonnen ze te schaatsen op een vijver recht voor het laboratorium waar ik werk. Geloof het of geloof het niet, ik was totaal van de kaart. Mijn hoofd was buiten in de vrieskou, alles wat ik op het lab probeerde te doen deed ik verkeerd.
Gelukkig heb ik ook zelf nog kunnen schaatsen op natuurijs. En toen ging het flink dooien en daarmee was de kou(s) af, zou je zeggen. Maar sindsdien ben ik moe. Ik heb mezelf te gek gemaakt. Dus ik ga maar eens vroeg slapen, aangezien ik nu toch een soort van misschien interessant verhaaltje heb getypt met een zeer slaapverwekkend einde.