De trein rolt langzaam het centrum van de stad binnen. Berlijn begint zich af te tekenen. Links de S-bahn, die we zodadelijk in deze richting terug zullen nemen waardoor het tafereel zich nogmaals zal afspelen, maar dan omgekeerd. Rechts de stalen hekken van de Zoologischer Garten met daarachter het onheilspellende silhouet van de Gedächtniskirche en de duizenden herfstbomen van het grootste park in de binnenstad. De zon schijnt nu nog niet, maar morgen wel. Dan zal het geel en oranje oplichten tegen de blauwe lucht en de Fernsehturm op de achtergrond.
We passeren de Spree en zijn dan bijna op Berlin Hauptbahnhof. Het centrum van de stad bereiken we ongekend gemakkelijk en rustig. Deze prachtige metropool, zo weten we over twee dagen, is niet alleen perfect om zonder gedoe met de trein naartoe te reizen maar ook buitengewoon gemoedelijk en prettig om te vertoeven.
Als je erbij nadenkt is het eigenlijk behoorlijk raar. We marcheren met zijn allen, in rijen van vier, door de straten. Op het ritme van de grote trom. Alsof we samen één zijn – en verkeerstechnisch zijn we dat ook, een voertuig dat midden over de rijbaan struint. Alle auto’s moeten aan de kant. En bovendien maken we een behoorlijk pak herrie. Ik houd er stiekem wel van om mensen even op te laten schrikken uit hun gewone doen.
Verder is het vooral oncomfortabel. In formatie lopen en muziek maken, dat is sowieso al twee dingen tegelijk doen, dus het valt niet mee. Je raakt er ook nog eens enorm van buiten adem en een saxofoon wordt na een tijdje best zwaar als je wilt voorkomen dat je bij elke stap op je lip bijt. Je vingers worden koud en stijf, die prachtige pet klemt zich steeds strakker om je hoofd. Bovendien valt het niet mee om je bladmuziek te lezen terwijl die beweegt.
Maar dingen zijn nou eenmaal niet voor niets ongewoon. Als je iets ongewoons wilt doen moet je er meestal iets voor over hebben.
Op het commando ‘Rust!’ gaat iedereen ineens weer zijn eigen weg, kriskras door elkaar, verdwijnen instrumenten in koffers en mensen met uniforms in huizen. En dan is de rust inderdaad wedergekeerd.
Mooi Wark stond alweer in het voorprogramma. Mijn enthousiasme spatte er zo erg vanaf dat de zanger, toen de bassist me uiteindelijk had overgehaald om dan toch maar met één arm – mijn elleboog leunend op het dranghek – mee te zwaaien, zijn duim naar me opstak.
Ik zei tegen zus hoe sneu het is als je op die leeftijd nog steeds niks beters kunt bedenken dan dit soort muziek. Op dat moment kwamen ze met een of andere tekst over geile boeren op de melodie van Rosamunde. Zelfs de muziek konden ze dus niet zelf bedenken.
Rowwen Hèze is, ondanks hun imago van feesten en bier, zo anders dan dat. Ook zij hebben hun periode gekend waarin ze ontzettend ruig probeerden te zijn, maar zelfs toen zat er al zoveel meer gelaagdheid in de muziek. Rowwen Hèze heeft altijd echt iets te vertellen gehad. Elk lied een verhaal. In ruim dertig jaar schreven ze bijna tweehonderd van die verhalen, die ik stuk voor stuk van buiten ken – ook tussen de regels. En daarom was het ook deze keer gewoon weer ontzettend genieten vanaf het moment dat ze het podium op kwamen.