De kerk is een goede plek om het leven te overpeinzen. Dat gaat meestal vanzelf.
In deze kerk zeker. Mijn ogen gaan langs de rijkelijke versieringen die zijn afgewerkt met bladgoud. Tegen elke vrije muur is wel een levensgroot beeld of schilderij geplaatst dat op deze manier is omlijst – om niet te spreken over het altaar. Mooi is het niet, maar duur ongetwijfeld. Belachelijk duur. Geen wonder dus, dat de mensen uiteindelijk boos werden. Dat ze alles afbraken. De kerk was schatrijk en spiegelde hen al deze onnodige kitsch voor van hun duurbetaalde centen. De ongelijkheid was te groot.
Wie denkt dat met de jaren vooruitgang komt, heeft het helaas mis. Er is feitelijk niets veranderd. Toegegeven, tegenwoordig heeft de gemiddelde kerk net zo weinig geld als de meerderheid van de huishoudens. Maar de financiële ongelijkheid in de maatschappij, die is alleen maar toegenomen. Het is het kapitalisme dat ons genekt heeft: meer, meer, altijd maar meer voor de mensen die het op wat voor manier dan ook voor elkaar krijgen. Ten koste van de rest. En of je van steeds maar meer nou ook gelukkiger wordt, dat weet eigenlijk niemand. Dat de mensen die achterblijven er boos van worden, dat weet ik inmiddels wel.
En de politiek? Die doet er nog altijd niets tegen, laat zich in de luren leggen door de rijke bedrijven. Geen wonder dat mensen de democratie proberen af te breken.
Afgelopen week was ik op een congres en daar ontmoet je wetenschappers van alle soorten en maten. Best een bijzondere ervaring. Om uiteenlopende redenen lijken sommigen totaal geen schaamte te kennen. Zo heb je de (wellicht stereotype) wereldvreemde fanaat, die zich simpelweg niet interesseert voor iets anders dan de materie. Maar daar tegenover staat de wetenschapper met het enorme ego die denkt alles te kunnen maken. En dat worden er steeds meer. Intelligentie is tegenwoordig nog nauwelijks het criterium om professor te worden. Een flinke portie (misplaatste) zelfverzekerdheid wordt steeds belangrijker.
Toen ik me over enkele van die types zat te verbazen moest ik onwillekeurig denken aan Thierry Baudet en zijn uitspraken. Baudet probeert links georiënteerde wetenschappers zwart te maken. Die zouden de wetenschap en de maatschappij ondermijnen. Maar als ik naar de wetenschap kijk zie ik iets anders. De wetenschap functioneert behoorlijk goed, maar als er iets is wat dat functioneren ondermijnt, dan is het egoïstisch handelen. Je eigen reputatie oppompen door anderen als slechte wetenschapper af te schilderen of ideeën te jatten. De concurrentie wordt steeds sterker en het wordt ook een steeds smeriger spel, terwijl je met samenwerken veel meer kunt bereiken. En dan denk ik: dat linkse saamhorigheidsgevoel kan zeker geen kwaad.
Dat is de titel van het boek dat ik aan het lezen ben. Geschreven door Babette Porcelijn. Het boek geeft een overzicht van de zichtbare en onzichtbare impact die ons dagelijks leven op onze planeet heeft. Wat we kopen, wat we eten, hoe we wonen en hoe we reizen, en hoe dat alles zich tot elkaar verhoudt. Kortom: wat we het beste kunnen doen om die impact te verlagen. Dit boek laat mij eens te meer zien wat ik eigenlijk al wist: het is helemaal niet zo ingewikkeld om flinke stappen te maken voor het klimaat. Waarom wachten op maatregelen van de o zo trage politiek als we zelf al zo veel kunnen doen?
Maar daardoor raak ik ook eens te meer teleurgesteld. Want ik zie om me heen dat bijna iedereen de ernst van klimaatverandering wel inziet, maar vervolgens verdiept bijna niemand zich erin wat we ertegen kunnen doen. Wil iedereen gewoon zijn eigen leven kunnen leven zonder concessies. Terwijl het écht écht écht niet moeilijk of duur is. Vergeet elektrische auto’s en warmtepompen en zonnepanelen – die zijn geweldig als je het kunt betalen, maar daar zit niet de hoogst haalbare winst. Het is slechts een kwestie van je gewoontes aanpassen. Niet zes dagen per week vlees, maar drie. Niet elk jaar op vliegvakantie, maar om het jaar. En alleen de spullen kopen waar je echt blij van wordt, er vervolgens zuinig op zijn.
Als we dat toch allemaal zouden doen. Ik denk niet dat iemand er minder gelukkig om zal worden – uiteindelijk is het ook goed voor onze gezondheid als de industrie en luchtvaart niet eindeloos blijven groeien, als we schonere lucht inademen en minder vlees eten. En wie er in ieder geval niet ongelukkiger van zullen worden zijn de mensen aan de andere kant van deze planeet, die hun hele bestaan dreigen te verliezen door de opwarming van de aarde.
Edit: zoals Mille Pagine terecht opmerkt zijn we niet ineens safe als we allemaal drie keer per week vlees eten en eens in de twee jaar in het vliegtuig stappen. Minder is altijd beter, zeker wat betreft vliegen. Voor vlees ligt de hoeveelheid die duurzaam beschikbaar is per wereldbewoner waarschijnlijk rond twee porties per week, maar zolang de wereld vol zit met vleesverorberaars is helemaal geen dierlijke producten eten het effectiefst. Het goede nieuws is: als je begint met halveren kom je er waarschijnlijk achter dat je nog wel meer kunt missen :)
Een ekster hupt met grote onhandige sprongen voor me langs over het fietspad. Hij maakt me aan het lachen.
En daardoor dringt ineens die vervelende vraag zich weer aan me op. Waarom vind ik dit grappig, en is grappig genoeg om me een gelukkig mens te voelen?
Dat is de hardnekkige gedachte die standhoudt sinds het vijf jaar geleden ineens zoveel slechter met mij ging. Nodeloos, want ik ben weer gelukkig, en daar hoef ik helemaal geen moeite meer voor te doen. Maar toch kan ik niet geloven dat het vanzelf gaat. Wat is geluk? En is er daarvan wel genoeg in deze oppervlakkige wereld met zijn dagelijkse sleur, waarin vaak dingen grappig zijn, maar ook heel vaak ellendig?
Ik weet het antwoord niet, en dat maakt mij bang. Bang dat het geluk tussen mijn vingers door glipt en ik weer in dat gat glijd. Die angst, die maakt dat het nooit weer helemaal wordt als vroeger. Vroeger, toen gelukkig zijn nog écht vanzelfsprekend was. Omdat ik niet anders wist.
En toch. Misschien gebeurt dit wel twee of drie keer in de week. Meestal op de fiets. En als ik dan thuiskom, de fiets in de schuur zet, word ik al zo snel opgeslokt door diezelfde dagelijkse sleur dat ik het bang zijn binnen de kortste keren weer vergeet.
Ik gebruik geen Facebook. Dat wisten jullie vast al. De reden dat ik nooit aan Facebook ben begonnen is dat ik al die verschillende social media maar overbodig vond. Om vierkante ogen van te krijgen. Inmiddels heb ik overigens wel allang Twitter, en dus alsnog vierkante ogen, maar gelukkig wel minder vierkant dan in het geval dat ik Facebook én Twitter zou hebben. En een privacyschandaal later ben ik blij toe. Geen Facebook voor mij.
Maar toch heb ik in mijn eerste zin een beetje gelogen. Heel af en toe gebruik ik toch Facebook. Dat zit namelijk zo: ik heb een gedeactiveerd account en de enige reden om het soms een paar dagen te activeren is als ik naar een Rowwen Hèze-concert ben geweest (zoals vorige week). Kijken of er nog foto’s zijn waar ik op sta. Of andere mooie foto’s natuurlijk.
Typisch dat alleen dat bandje waar ik zo verknocht aan ben dit soort dingen voor elkaar krijgt. Toen ik een Twitteraccount aanmaakte was het niet anders: ik wilde ze volgen. En nu ben ik er ook nog achter gekomen dat ze een album op Spotify hebben staan dat ik nog nooit in de winkel heb zien liggen. Al mijn principes gaan overboord door die lui. Waarschijnlijk eindig ik als irritante ouwe stalker die alles ervoor opgeeft en in een aftandse caravan moet slapen met een paar flessen gestolen wijn om enigszins warm te blijven. Gevaarlijke hobby dit.
Ik loop naar buiten. De “frisse” lucht in, noemen ze dat. Het mag dan koud zijn, ik heb de afgelopen tijd geleerd dat de Nederlandse buitenlucht allesbehalve schoon is. Ga maar eens na: als je buiten loopt of fietst, hoe vaak ruik je dan uitlaatgassen, sigarettenrook of houtrook? Ongemakkelijk vaak. En dat is lang niet alles, want ook als je het niet ruikt adem je fijnstof in. Nederland ligt onder een deken van luchtvervuiling, zeker nu het koud is, uitlaatgassen veelal in de straten blijven hangen en veel mensen hun kachel stoken. Ook in afgelegen gebied ben je niet per se veilig, want rond veehouderijen zijn de fijnstofconcentraties eveneens hoog.
Het gevoel dat de lucht die ik inadem slecht voor me is ben ik heel gauw beu geworden. Ik maak de bewuste keuze om er zo weinig mogelijk aan bij te dragen, maar wat mijn eigen gezondheid betreft heb ik geen keuze: stoppen met het inademen van andermans afvalstoffen is onmogelijk. Ze zijn overal.
Toch is er ook goed nieuws. De duurzame transitie is in volle gang. En alles wat goed is voor het klimaat, namelijk stoppen met alle vormen van verbranding (inderdaad, ook houtstook draagt bij aan klimaatverandering) en veel minder dierlijke producten eten, is ook goed voor de luchtkwaliteit en onze gezondheid. Dus de toekomst zal ons verlossen van luchtvervuiling. Wat mij betreft mag het alleen best wat sneller gaan allemaal.
Met enige schrik las ik afgelopen zaterdag de lezersbrief van Florian Teufer op de website van Het Parool. Teufer komt er zomaar ineens achter dat er misschien wel gevoelens omgaan in al die vrouwen die hij ooit gedumpt heeft na een of meerdere avonden in bed. Wat een nare wezens zijn het toch ook. Ze moeten altijd iets te zeuren hebben. Maar dat maakt Teufer niet uit, hij gaat gewoon verder waar hij gebleven was onder het motto ‘zonder hartenleed geen liefde’.
Ik begrijp niet waarom Het Parool iemand als Teufer een platform geeft om zulke schadelijke dingen te beweren. Zonder hartenleed geen liefde. Natuurlijk, daar zit een kern van waarheid in. Evenals zonder dood geen leven, maar dat betekent ook niet dat we zomaar iedereen om zeep mogen helpen. Waar haalt Teufer het recht vandaan om te beslissen dat hij zo respectloos met vrouwen om mag gaan? Hij is een notoire versierder die puur uit egoïsme handelt en via zijn opiniestuk duizenden mannen en vrouwen die datzelfde doen aanmoedigt om vooral zo door te gaan. Tegen die mensen zou ik juist willen zeggen: vraag je eens af waar al die onverschilligheid vandaan komt en wat echt belangrijk is in het leven. Elke avond met een ander in bed duiken noem ik sowieso geen liefde.
Afgelopen week las ik dit interessante artikel over het verduurzamen van de wereld. Om aan de groeiende wereldwijde vraag naar voedsel te voldoen en de uitstoot van broeikasgassen tegelijkertijd terug te dringen, zullen koeien in 2035 voor het overgrote deel uit het landschap moeten zijn verdwenen, zo concludeert het artikel. Dit aspect van de klimaatproblemen blijft vooralsnog onderbelicht, maar uiteindelijk zullen we er niet onderuit kunnen: veeteelt is een van de hoofdoorzaken van klimaatverandering. Volgens het Voedingscentrum is de veeteelt wereldwijd verantwoordelijk voor 18% van de uitstoot van broeikasgassen. Dit komt, kort gezegd, doordat dieren koolstofdioxide uitademen. Koeien zijn de grootste boosdoeners, omdat ze daarnaast ook nog eens grote hoeveelheden methaan opboeren.
De oplossing? Vlees en melk vervangen of in een laboratorium produceren. Daar wordt veel onderzoek naar gedaan en er zijn veel opties voor, zoals bovengenoemde artikel uiteenzet. En hoewel ik 2035 nogal optimistisch vind, het klinkt mij allemaal als muziek in de oren, want ik hoop echt dat we onze planeet kunnen redden van onomkeerbare klimaatverandering en alle gevolgen.
En zo lees ik de laatste tijd veel artikelen die mij optimistisch stemmen. Alleen… Halverwege dit specifieke artikel moest ik toch even slikken. Ineens drong het tot me door. Koeien verdwijnen uit het landschap? Geen silhouetten in de schemering meer? Oef. Ik ben opgegroeid tegenover zo’n wei met koeien, ze zijn een deel van mijn jeugd, een deel van mijn identiteit zou je zelfs kunnen zeggen. En nu besef ik pas dat mijn identiteit de laatste jaren is veranderd. Wat altijd zo vanzelfsprekend en mooi was past er niet meer in. Ik zal het missen, dat plaatje van rustig grazende dieren in het vlakke land. Maar wat moet, dat moet. En in de kop van mijn weblog blijven die koeien altijd bestaan!
Soms vind ik het wel raar dat ik nu postdoctoraal onderzoeker ben. Het is best absurd om te merken dat je niet aan je eigen vooroordelen voldoet. Dat had ik overigens al eerder, toen ik wat impliciete-associatietests deed (aanrader!) en bèta niet met vrouwen bleek te kunnen verbinden terwijl ik toch echt een bètavrouw ben. Maar nu gaat het nog een stapje verder. Voor mij is de typische postdoc niet alleen meestal een man, maar ook een doortastende persoonlijkheid die blaakt van het zelfvertrouwen. Iemand die overal een mening over heeft en zeer zelfstandig is in zijn werk.
Nou, dat ben ik niet. Ik kijk mezelf aan in de vorm van een foto op mijn nieuwe medewerkerspas. Twee bescheiden, ietwat verlegen ogen staren terug. Die foto verraadt alles: dat ik helemaal niet zo doortastend ben, al doe ik heus mijn best om boven mezelf uit te stijgen, maar dat ik al zeker niet overal mijn mening sta te verkondigen en dat zal ik ook nooit doen. Bovendien heeft mijn promotieonderzoek, dat me bovengenoemde zelfvertrouwen en zelfstandigheid had moeten opleveren, misschien wel eerder averechts gewerkt.
Tegelijkertijd ben ik aangenomen voor deze baan door iemand die wist waar hij aan begon. Iemand die wist dat ik weinig kennis heb van dit vakgebied en het blijkbaar prima vindt dat ik nu nog verre van zelfstandig ben, iemand die mijn behoudende blik ook gezien heeft. Dus het mag. Blijkbaar. Het is goed, ík ben goed. Dat is nog even wennen.
Het was stil, want ik was op vakantie. Nou moet ik eerlijk toegeven dat de stilte wel wat langer was dan de vakantie. Daarover later meer. Eerst moet ik me excuseren dat ik enige frustratie kwijt moet.
Van vakantie vergeet je hoe irritant het kan zijn om door de stad te fietsen. Vooral op een doordeweekse dag om half zes ’s avonds in de buurt van de campus. Vandaag werd ik meteen weer met mijn neus uit de vakantiestemming gerukt en op de feiten gedrukt. Het sloeg werkelijk alles.
Het begon al toen ik de fietsenkelder uit kwam op de universiteit. Nadat ik links en rechts keek of ik het fietspad kon oversteken, kwam er ineens een studente recht op me af gereden die haar hand niet uitgestoken had voordat ze mijn kant op kwam. Ik schrok me het apelazarus.
Zo’n tweehonderd meter verder wilde ik een andere studente gaan inhalen, toen zij ineens naar links uitweek om op het trottoir te gaan fietsen.
Nog eens tweehonderd meter verder kon ik niet doorfietsen over de rotonde omdat een bus pontificaal over het fietspad en het zebrapad stond te wachten op geen idee wat.
Even later fietsten er twee jochies voor me in hun 0,0002de versnelling, en aan hun hele lichaamstaal kon ik zien dat ik ze niet moest gaan inhalen omdat ze linksaf zouden gaan. Maar een hand uitsteken of voorsorteren, ho maar.
Toen ergerde ik me al achterstevoren, omdat ik snel naar huis wilde voor het zou gaan regenen, maar het ergste moest nog komen.
Op een gelijkwaardig kruispunt gebood een moeder haar dochtertje om door te fietsen. Terwijl ik toch echt van rechts kwam. Dit is géén grap. Echt ongelofelijk.
En amper honderd meter verderop reed ik bijna een gast aan die vanuit stilstand ineens zonder te kijken het fietspad op liep. Dat soort suïcidale figuren die voor je fiets springen kom ik overigens uitermate vaak tegen na half zes, vraag me niet waarom.
Gelukkig kon ik daarna een heel eind door het bos fietsen. Dat scheelt een hoop ellende. Maar toen ik het bos uit kwam was daar als klap op de vuurpijl een auto die met 10 km/u voor me langs reed, terwijl de bestuurder me met opgetrokken wenkbrauwen aan zat te staren. Vent, rij door en ga thuis naar je vrouw kijken. Ik ben gewoon iemand die wil oversteken, geen lustobject.
Ondanks al dat gedoe was ik gelukkig toch nog net thuis voor de regen losbarstte. Maar doe me een plezier en gedraag je alsjeblieft in het verkeer. Dat scheelt een hoop ergernis. En ongelukken.