Elke maandagavond gebeurt het. Als ik mijn saxofoon, warm geworden van het spelen, in een rustmoment met de hals over mijn schouder leg en mijn handen om haar gouden buik vouw. Dan word ik een beetje week in mijn maag, alsof ik verliefd op haar ben, alsof ik een dierbare omhels.
Ze is, letterlijk eigenlijk, een verlengde van mezelf geworden. Zoveel belangrijker geworden dan ik ooit had gedacht – en dat na al die jaren waarin ze naast de piano stond te verstoffen, niemand naar haar omkeek. Dat maakte haar niet uit. Zij heeft alle geduld van de wereld.
Ik niet meer. Ik wil al het geluid uit haar halen wat in haar zit. Steeds nog ietsje beter worden. En samen met het orkest de prachtigste concerten geven voordat het niet meer kan.
Zo mooi, zeker live, veel te mooi voor zo’n lelijk onderwerp. Toen ze begonnen met spelen schrok ik ervan hoe mooi en lelijk tegelijk kan zijn.
Omdat ik nog veel te goed weet hoe het is om bedrogen te worden. En dan vraag ik me af: zou dit echt gebeurd zijn? Zeg me alsjeblieft dat deze tekst niet naar waarheid is. Zoveel ellende. Schaamte en spijt. Maar vooral de onrechtvaardigheid, omdat het die ander is die er het meest onder lijdt. Toekomst kapot, vertrouwen kapot, eigenwaarde kapot. Wat blijft er eigenlijk nog heel? Weinig mensen denken erbij na hoe moeilijk het alleen al is om toe te geven dat dit je overkomen is. Ik heb nog altijd het gevoel dat ik daar als persoon op afgerekend word. Dan hoor ik de stemmen al in mijn hoofd – had ik maar niet zo’n naïef kind moeten zijn, had ik maar voor mezelf op moeten komen en weg moeten gaan. Ze weten er niks van, maar ze oordelen wel.
Schrammen genoeg. Toch is het niet eens mijn eigen pijn die me zo raakte. Het is de wetenschap dat er elke dag wel ergens iemand op deze manier verraden, verscheurd, in de hoek getrapt wordt. En de angst, de angst dat liedjes als deze het minder erg laten lijken.
Tren begint op de piano te spelen en het wordt langzaam steeds stiller in de schouwburg. De muziek is nieuw. Nieuw en kwetsbaar, prachtig mooi. De zaal voelt het.
Jack zet in. Ik spits mijn oren.
“Ik lig in bed met ien oeg oap
en ik overzeej de zaak
ik kan neet sloape,
d’r is ’n rejje dat ik waak
’t ruukt hier neet allien naar roeze
en ik strompel naar de douche
’n lederhose
en ’n felgeblokte blouse
boete loepe ’n paar late
en alles vuult hier vroeg
d’r valle gate
en mien kamer is ’n kroeg
mien bed is enne asbak
en alles slingert rond
als ik wat vastpak
velt iets anders op de grond
de telefoen plekt vast an mien vingers
en ik zeej
vastenoavend is vurbeej”
En dan is het hoge woord eruit. Alles valt op zijn plek: de tekst, het moment in de voorstelling en de melancholie in de muziek. Maar eigenlijk begint het nu pas, want de blazers zetten in voor het refrein, Tren zingt een tweede stem en ik krijg kippenvel.
Dit lied vertelt exact hoe het voelt. Ik zie mezelf al staan over een maand, op het plein hier voor de schouwburg. Dansen, dansen, dansen. En na vier dagen dit gevoel. Maar dat is niet erg, het is alleen maar prachtig, en zeker met dit lied dat me sindsdien niet meer loslaat. De voorpret is begonnen.
Fragment: Jack Poels – Rowwen Hèze, Drie kier alaaf, 2017-2018
Plots, onverwacht, zie ik in de verte mensen op straat onder feestelijke lichtjes. Het ziet er gezellig uit. De nieuwsgierigheid laat me ietsje harder lopen, maar nog steeds luister ik aandachtig naar ieder krakend vlokje onder mijn voeten.
Totdat ik iets anders hoor. Het is muziek, blaasmuziek. Een stiekeme haast kruipt in mijn benen en de gezelligheid komt steeds ietsje sneller dichterbij.
Even later zijn de mensen verdwenen. Hun voetstappen leiden naar de dubbele houten deur van een oude schuur. Er brandt licht en de muziek komt door de ramen. Behoedzaam open ik de zware deur en warmte komt me tegemoet. Mijn fantasie verstomt, wie had dit kunnen denken? Onder de houten vlonder, tussen de gewelfde steunbalken die net uit het lood staan, zit een heel blaasorkest. De vloer bedekt met een laagje stro en dikke bordeauxrode tapijten. Blinkende instrumenten en muziekstandaarden in het licht van de kerstlampjes. Kleppen, ventielen, mondstukken en bekers in alle soorten en maten, tot leven gebracht. En een prachtig klokkenspel. Zo klinkt de ene carol na de andere.
Ondertussen stapelt de sneeuw zich op voor de vierkante ramen. Ik weet niet of ik hier nog weg kan, maar dat hoeft ook niet.
Er kan natuurlijk maar één ding zijn dat voorrang heeft gekregen op de promotiestress. Zou er ook iets mee te maken kunnen hebben dat we de kaartjes al gekocht hadden voordat ik mijn promotiedatum wist. Hoe dan ook, ik ging (is er iemand die gedacht had dat ik niet zou gaan?) en genoot.
Vorig jaar schreef ik nog dat het nooit meer zo onbezorgd zou worden als vroeger, maar onverwacht werd het dat wel. Ondanks die belangrijke dag in het verschiet: die vergeet je als je in het donker via de Lorbaan naar America rijdt, onder de Slotconcert-poort door, en via het natte gras de tent in gaat. Weer keihard rennen voor een plekje vooraan. Weer veel te veel dansen, veel te veel schreeuwen, veel te veel bier in je haar en veel te vaak je ribben tussen het dranghek en iemands elleboog. Weer lachen om alle idioten met varkensstiften en springtouwen van aan elkaar geknoopte t-shirts. En elk jaar is er wel weer iemand die na het concert tussen de met bier doordrenkte t-shirts op de vloer gaat zoeken naar de zijne. Hopeloos.
Tot slot de napret, omdat de volgende dag alles stinkt en elk spiertje in je lichaam voelt als uitgedroogd rubber. Je moet er wel aan denken, en dat zorgt ervoor dat ook een blogje niet ontbreken mag.
Hij knipoogde in ieder geval. Of het naar mij was, of wellicht zus en mij, hoe moet ik dat met zekerheid zeggen in zo’n mensenmassa? Het was er in ieder geval dicht bij.
Jaren geleden heb ik al besloten om zo veel mogelijk van de optredens en de muziek te genieten en niet als een wanhopige fan oogcontact te zoeken of de aandacht te trekken terwijl je daar vooraan staat. Dat is het namelijk niet waard. Het gaat om de muziek. Gewoon mezelf zijn dus, maar gebleken is dat ik dan toch weer de aandacht trek. Misschien is het omdat ik het leuk vind om te dansen, wat niet echt mijn grootste talent is. Misschien is het omdat zus en ik hard en tweestemmig zingen (je bent zangeres of je bent het niet). Maar ik hoop dat het is omdat ik met volle teugen en een brede lach op mijn gezicht sta te genieten.
En dan is er toch weer oogcontact. Het idee dat je iets van het opgaan in de muziek kunt uitwisselen met het podium is natuurlijk alleen maar mooi.
Die knipoog van Tren na een van Rowwen Hèzes meest meeslepende nummers was daar hopelijk de bevestiging van.
Ik sliep er bijna niet van, zo greep het me aan. De voorstelling ging verder in onrustige dromen. Huub Stapel, die me zoals hij op het podium stond met een vragende grijns zo aan opa deed denken. Het leven kan zo veel geven, maar ook alles weer afnemen.
Het moet verschrikkelijk zijn om te weten dat je een vorm van dementie hebt en je persoonlijkheid zult verliezen. Al denk ik dat opa dat nooit geweten heeft, omdat het bij hem te laat werd herkend. Misschien maar goed ook.
En dan Rowwen Hèze, de band die het hele verhaal weer perfect in muziek wist te vangen. Met zo weinig woorden vertellen hoe het is en met zo weinig poespas wederom prachtnummers om bij weg te dromen. Heftig was het wel, die avond in de schouwburg, en dat vonden de mannen van Rowwen Hèze zelf trouwens ook. Maar met een gesigneerd album blijven vooral heel veel mooie herinneringen.
De laatste jaren heb ik veel te weinig naar mijn eigen muziek geluisterd. Het kwam er gewoon niet van, en na een tijdje vergat ik zelfs dat het een mogelijkheid was.
Toen ik vorige week die goede oude playlist weer eens aanzette omdat ik me zat te ergeren aan de stofzuiger van de buren, vond ik een stukje van mezelf terug. Liedjes waarvan ik het bestaan was vergeten en die desondanks zo mooi zijn. Anders van Bløf, bijvoorbeeld. Ineens vond ik mezelf weer zingend in de huiskamer en kwamen allerlei zinnen en herinneringen terug waarvan ik niet wist dat ik ze nog ergens had.
Zoals Jack Poels het meemaakte: “Mijn moeder had een afasie, en die kon eigenlijk alleen nog maar stamelen. En toen speelde ik het liedje De Peel in brand, en ineens kwamen al die woorden weer terug.”
Dat is een treffend voorbeeld. Muziek brengt dingen terug. En je hoeft niet te wachten tot je ziek wordt.
Het is weer kerst. De tijd van koormuziek. Dat vind ik nou gaaf, dat er een tijd is dat koormuziek ineens omarmd wordt. Meestal ben ik, als koorzangeres, maar saai, maar niet met kerst. Dan hoort het er opeens echt bij.
Dat het maar één keer per jaar is houdt het ook leuk. En dan bedoel ik niet zozeer de koormuziek op zich, daar kan ik prima het hele jaar van genieten, maar die kerstliedjes. Misschien is het daarom dat iets van vroeger alleen met kerst nog gewaardeerd wordt. Het is gewoon minder snel irritant geworden.
Dat overigens in scherpe tegenstelling tot de welbekende kerstnummers van Wham en Mariah Carey.
Maar betekent dat dan dat ook met kerst de koormuziek over een paar decennia hopeloos ouderwets is? Dat zou toch zonde zijn? Geen sluimerende melodieën, geen volle harmonieën meer? Wat ik eigenlijk wil zeggen natuurlijk, is dat koormuziek het hele jaar door prachtig kan zijn. Ik begrijp niet dat iets wat keer op keer kippenvel kan geven, toch uit de mode heeft kunnen raken.
Het wordt nooit meer hetzelfde. De liedjes van vroeger, ze herinneren me er stuk voor stuk aan dat alles toen zo veel makkelijker was.
Ik wist niets van de pijn.
Vraag maar niet waarom. Niet aan willen denken, dat is het ergste, en toch het beste. Op vergeate na dan. Vergeate is beter, als je kunt. Soms zou je met je kop tegen de muur willen slaan. Maar dat hoeft hier niet. Er zijn, dat is genoeg, de massa doet de rest als de muziek begint. Het wordt allemaal uit je gebeukt, zoveel waanzin dat je nergens anders aan denken kunt. En dansen tot je stijf bent. Ik kan het niet, vergeten, maar soms toch voor even.