Voor het tweede jaar op rij geen vakantie in het buitenland om naar vooruit te kijken. Maar terugkijken kan altijd. Bovendien heb ik twee jaar geleden een belofte gedaan aan Leen die ik nog maar half had ingelost: het op mijn weblog plaatsen van de mooiste Zwitserlandfoto’s.
Ik was vergeten hoe mooi de zomeravonden zijn. Zeker in het Binnenveld. Het eerste deel van mijn skeelertocht voert me onder een lange rij ruisende populieren door. Links het oude kanaal dat rond deze tijd van het jaar dichtgroeit met gele plomp, rechts is een boer bezig met hooien. De felle avondzon, die me bijna verblindt met haar oranjegele licht, werpt haar schaduw op de langgerekte hopen gedroogd gras die op het land liggen.
Maar dat is nog maar het begin. Het allermooist is het natuurgebied rondom de Grift, waar het gras steeds hoger groeit en wuift in de wind, kieviten rondjes vliegen en vele weidebloemen bloeien. Ze lichten op in de laagstaande zon. En daartussen slingert de beek, die het blauw van de hemel weerkaatst en aan vele watervogels en een enkele visser een plekje biedt. Blauwe reigers die doodstil in het groen langs de waterkant zitten. Een enkele meidoorn bloeit nog. Wie met zijn blik de Grift tot in de verte volgt, ziet tussen de hoge bomen aan de horizon twee windmolens draaien die het beeld niet storen. Ze horen helemaal bij het Nederlandse natuurschoon.
Even later zie ik een lepelaar zijn lange poten hoog optillen terwijl hij door de beek waadt. Zijn witte kuif waait in de zomerbries. Hij tilt zijn afgeronde zwarte snavel op, slaat zijn vleugels uit, en gaat er vandoor terwijl ik alweer ben afgeleid door twee grutto’s die luidruchtig rondjes beginnen te vliegen boven mijn hoofd. Waarschijnlijk denken ze dat ze hun nest tegen mij moeten verdedigen, dus ik skeeler maar gauw door.
Het water is gezakt en het ijs ook. En zodoende hangen grote en kleine ijsschotsen in de kale bomen. In de zon, die zich maar nauwelijks wil laten zien, kletteren ze links en rechts van ons naar beneden. Een onheilspellend gerinkel en geplons. En het ijs kraakt onder onze voeten.
We weten niet hoe dik het is en niet waar we naartoe gaan. Op een normale zomerdag torenen hier braamstruiken tot boven je hoofd, geen mens zou zich daarin wagen, maar nu is alles anders. De braamstruiken staan onder water en wij zweven er als het ware boven. Zakken we door het ijs, dan bungelen we met onze benen in de doorns.
Dus we schaatsen verder, behoedzaam en verwonderd, want wie had gedacht dit ooit mee te zullen maken, wiens voorstellingsvermogen reikt ver genoeg om te bedenken dat de natuur dit te bieden heeft? De bomen zuchten en kraken onder die gedachte en het gewicht van de ijsvlakte die centimeter voor centimeter is gedaald. En het vallen gaat door, het ijzingwekkend vallen van de duizenden schotsen die blinken in de lauwe winterzon. We willen hier zo snel mogelijk weg en toch zo lang mogelijk blijven.
Een lieveheersbeestje loopt met zijn kromme dunne pootjes haastig over het raam naar boven. Hij maakt me aan het lachen. Insecten zijn zulke grappige beestjes, en zo’n rijkdom als je ze goed bekijkt. Allemaal weer anders: hommels, wantsen, vliegen, kevers. En niet alleen insecten trouwens. Ook andere kleine beestjes zoals pissebedden, spinnen en miljoenpoten hebben allemaal hun eigen maniertjes.
Dat weet ik omdat ik een heel raar kind was. Wij hadden thuis geen huisdieren, maar mijn vader liet me wel altijd zien wat er allemaal in de tuin leefde. En zo kwam het dat ik vriendjes werd met het kleine gespuis van onder de stenen. Ik was laatst mijn oude basisschoolspullen aan het uitpluizen. Daartussen kwam ik al het bewijs tegen. Een werkstuk over spinnen bijvoorbeeld, waar ik honderden kleine plaatjes van die beestjes in had geplakt. Ik weet nog dat mijn juf er overal jeuk van kreeg.
Wat ik ook vond, waren tekeningen die mijn klasgenoten ooit voor mijn verjaardag hadden gemaakt. Blijkbaar had ik gezegd dat de miljoenpoot mijn lievelingsdier was, want ze hadden allemaal keurig tenminste één zo’n beestje voor me getekend. Daar moet bij gezegd worden dat een miljoenpoot veel makkelijker te tekenen is dan een hond of kat, dus ik vind dat ik ze best een dienst bewezen heb.
Een raar kind dus. Dankzij mijn voorliefde voor alles wat klein is en kriebelt hadden we na een tijdje zelfs een ‘huiszweefvlieg’. Dat was een harige zweefvlieg die de hele zomer bij de buxus hing te zweven. Dat viel me gewoon op, en na mij de rest van het gezin. Mijn moeder doopte hem Propeller-Harry. Vanaf toen was Propeller-Harry onze favoriete zweefvlieg, en hij is maarliefst twee zomers bij ons (en de buxus) geweest.
En als mijn moeder in huis een spin zag, riep ze: “Esra, kom gauw, een vriendje!”
Dan was het natuurlijk de bedoeling dat ik hem buiten ging zetten.
De ‘vriendjes’ raakten na verloop van tijd een beetje uit het oog. Letterlijk en figuurlijk. Want nu, ineens, blijkt dat de insectenpopulatie met 75% is afgenomen. En nou heb ik in mijn leven geleerd dat er genoeg mensen zijn die daar in beginsel helemaal geen probleem mee hebben. Die de kriebels kregen als ik vertelde over mijn hobby. Maar toch is het een ramp.
Tijd om weer vriendjes te worden. Om kleine beestjes niet plat te staan maar gewoon even naar buiten te brengen. Helaas is het lieveheersbeestje na al deze overpeinzingen verdwenen. Ik hoop maar dat hij zelf de weg naar buiten heeft gevonden.