Het sp(r)ook(jes)bos
Het water is gezakt en het ijs ook. En zodoende hangen grote en kleine ijsschotsen in de kale bomen. In de zon, die zich maar nauwelijks wil laten zien, kletteren ze links en rechts van ons naar beneden. Een onheilspellend gerinkel en geplons. En het ijs kraakt onder onze voeten.
We weten niet hoe dik het is en niet waar we naartoe gaan. Op een normale zomerdag torenen hier braamstruiken tot boven je hoofd, geen mens zou zich daarin wagen, maar nu is alles anders. De braamstruiken staan onder water en wij zweven er als het ware boven. Zakken we door het ijs, dan bungelen we met onze benen in de doorns.
Dus we schaatsen verder, behoedzaam en verwonderd, want wie had gedacht dit ooit mee te zullen maken, wiens voorstellingsvermogen reikt ver genoeg om te bedenken dat de natuur dit te bieden heeft? De bomen zuchten en kraken onder die gedachte en het gewicht van de ijsvlakte die centimeter voor centimeter is gedaald. En het vallen gaat door, het ijzingwekkend vallen van de duizenden schotsen die blinken in de lauwe winterzon. We willen hier zo snel mogelijk weg en toch zo lang mogelijk blijven.