Soms is de muziek zo mooi dat ik er een beetje buikpijn van krijg. Als de accordeon de draden in mijn hoofd bespeelt zou ik willen dat ik de secondes uit kon rekken, zodat ze niet steeds door mijn vingers glippen. Maar tegelijk ook niet, want de muziek ís het verstrijken van de tijd. Het ritme waarop mijn vervoering drijft, de kadans van de vergankelijkheid.
Maar dan, als je wilt, opnieuw en opnieuw en opnieuw. Om jezelf te doen geloven dat er nooit een eind zal zijn.
En toch is voordat je het weet de avond weer voorbij.
“’t is vul te lang gelijje, ’t het vul te lang gedeurd”
Maar echt véél te lang geleden. Zo lang geleden dat ik was vergeten dat ik me er ook nog op moest verheugen, terwijl het verheugen vroeger misschien nog wel het leukste was van alles. Toen nog niets belangrijker leek dan die paar momenten in het jaar dat we live van de muziek konden genieten, maar ik uit enthousiasme vergat dat ook daadwerkelijk te doen als we er dan waren. En toch zijn dat de mooiste herinneringen.
“’t dreide um vandaag, ’t dreide um ien ding”
Het liefst had ik ervoor en erna twee dagen niks te doen om alleen maar aan Rowwen Hèze te kunnen denken.
En nu? Nu vergat ik vantevoren te genieten, maar kwam er des te meer binnen van ieder nummer na al die tijd. Na tweeëneenhalf jaar was het eindelijk weer echt woar. En des te minder ik geloofde dat ze echt weer voor me op het podium stonden, des te mooier het was. Kleine liedjes, nieuwe liedjes, oude liedjes, fijne liedjes. Een avond die, zoals het hoort, nog heel wat dagen door mijn hoofd zou spoken.
“we droemde verder met de oege oap”
Het liefst zou ik elke maand naar een andere theatershow van ze gaan. Maar helaas kunnen ze niet zoveel liedjes repeteren, dus moet ik mijn geduld toch weer op de proef stellen. En misschien is dat helemaal niet erg.
(fragmenten: Jack Poels – Rowwen Hèze, Station America, 1993)
Een van de mooiste nummers van Rowwen Hèze waar ik zoveel herinneringen bij heb. Van in de auto naar de ijsbaan tot een van de eerste concerten waar ik naartoe ging.
Maar daar gaat het allemaal niet om. Want dit lied werd geschreven voor Nicky Verstappen.
En dus doen die herinneringen er niet toe. Als ik dit nummer hoor gaan mijn gedachten terug naar de jaren ’90. Ik was slechts twee jaar jonger dan Nicky. Maar Nicky is blijven hangen in de tijd. In het op kamp gaan op de hei in te wijde felgekleurde kleding. In analoge foto’s.
“Met de pyjama in ’n tent
elf joar, al enne groete vent
hof niks mier te liere
wet ’t allemoal al lang
allien ’t onbekende makt ‘m bang”
Ik had Nicky kunnen zijn. Of hij mij. Eén van de kinderen die zorgeloos op kamp gingen. Het enige waar ik mij druk over hoefde te maken waren het zand in je slaapzak en die ellendige fruitvliegjes waarvan je er elke avond minstens tien uit je eten moest vissen. En over spelletjes waarbij je moest fluiten nadat je een beschuitje had gegeten. Want ik kon toen nog helemaal niet fluiten.
Zo had het voor ieder kind moeten zijn. Geen uitzondering.
“Urgens giet d’n telefoen
’t klinkt anders, harder dan gewoen
d’n hond leupt weg, heej dreit zich um
nar boete en ‘ie staart
nar ’n durp dat ’n geheim bewaart”
(fragmenten: Jack Poels – Rowwen Hèze, Dageraad, 2003)
2020 is een stil jaar. Vorig jaar schreef ik nog hoe ik min of meer per ongeluk vijf keer naar Rowwen Hèze was geweest. Achteraf is het maar goed dat ik toen heel veel herinneringen heb opgespaard. Want ik had dan wel drie concerten geboekt voor dit jaar, ze zijn alle drie niet doorgegaan.
En ja, ik heb de accordeon. Als Rowwen Hèze niet speelt, dan speel ik Rowwen Hèze gewoon zelf. Maar ook dat kan niet alle gaten vullen, want het is natuurlijk verre van hetzelfde.
Toen het eerste weekend van november aanbrak werd het voor mijn gevoel nog stiller. Want de afgelopen tien jaar stond ik op de eerste zaterdag van november in een dampende tent in een weiland in America, met 7999 uitzinnige mensen om me heen en de geur van stuivend bier. En nu niets van dat.
Maar er was toch een lichtpuntje en een teken van leven, want de mannen van Rowwen Hèze hadden eigenhandig een kleine tent gebouwd in het weiland en zonder publiek een kort concert opgenomen wat dit weekend uitgezonden werd op regionale tv. En dat stelt allemaal niet zo veel voor als je er thuis op de bank naar zit te kijken, maar toch was het ontzettend leuk. Omdat de concerten weer tot leven kwamen in mijn gedachten. Al die herinneringen van de afgelopen tien jaar. Van in het donker over de Lorbaan naar America rijden en de zenuwen die je weer beleeft als je denkt aan het bemachtigen van een goed plekje voor het podium, tot de geur van de tent die je bijna weer kunt ruiken. En na een lange nacht zo kapot maar zo blij weer naar huis, met je voeten in het bevroren gras terug naar de auto.
En dan heb ik het nog niet eens over die ene keer dat we de volgende ochtend in de mist weer terug naar America reden om zélf het podium te beklimmen. Alweer vijf jaar geleden. De tijd gaat veel te snel, en af en toe terugdenken aan die mooie momenten moet je niet vergeten.
Het geluid van de accordeon is het mooiste geluid dat er is. Niet de piano, niet de saxofoon, niet het hele orkest, niet de tjiftjaf of de nachtegaal.
De accordeon.
Toegegeven, een orkest komt dicht, héél dicht in de buurt. Maar wat vijftig mensen samen bereiken met oorverdovend veel volume kan een accordeon in zijn bescheiden eentje. Dus kan ik zitten, één toets indrukken, en luisteren naar het geluid dat zweeft en zwiert en niet verzwakt. Het geluid dat danst op de natuurwetten. Ik kan het inademen en uitademen en voelen trillen op mijn borstkas. En het eindigt pas als mijn linkerarm te kort wordt – en mijn linkerarm is veel langer dan de trilling van een snaar of een teug adem. En waar alleen een orkest de grootste en meest meeslepende muziek kan maken, krijg ik alleen van het geluid van een accordeon die kriebel in mijn buik. Omdat het resoneert met mijn hart en interfereert met mijn ziel. Daar hoef je niet eens muziek voor te maken. Eén toon is genoeg.
Verklaar me maar voor gek, maar ik kan me echt, eerlijk, geen mooier geluid bedenken.
Ik schreef altijd een bericht nadat ik naar een optreden van Rowwen Hèze was geweest. Omdat er altijd wel iets te schrijven was. Altijd iets wat me bezig hield.
Tot dit jaar. En dat is erg, want ik ben dit jaar naar vijf optredens van ze geweest. Een record.
Waarom schreef ik dan niets? In eerste instantie doorbrak ik de traditie omdat ik lichtelijk teleurgesteld was. In februari gingen we naar hun clubtour, en waar nieuwe nummers van hun nieuwe album werden beloofd speelden ze geen één nummer dat ik nog niet kende. Niet dat het niet leuk was, het was zoals altijd heerlijk om te zingen en dansen op de vertrouwde muziek. Maar ik had mij drie maanden verheugd op nieuwe muziek, en er kwam niets. Dat was een domper. De zin om te schrijven ontbrak.
Ik kon het niet verkroppen en ging in mei opnieuw naar dezelfde tour, omdat ik wist dat ze later in de tour wel nieuwe nummers zouden spelen. Het record van vijf optredens in één jaar is dus deels uit noodzaak geboren. Ik moest en zou nog een keer naar die clubtour, omdat ik toen nog niet wist dat er dit jaar – naast het jaarlijkse Slotconcert waarvoor de tickets al in de pocket waren – ook nog een fanclubdag en een theatertour aan zouden komen.
En zodoende is het gebrek aan nieuwe nummers ruimschoots goedgemaakt. Van het nieuwe album heb ik inmiddels op één na alle nummers live mogen meemaken. Bovendien ligt datzelfde album hier voor me met zes handtekeningen erop. En dat is niet alles: tijdens de theatertour ook aan mooie ‘vergeten’ nummers geen gebrek. Alsof ik ook maar één lied van Rowwen Hèze ooit zou vergeten. Maar wat was het fijn om weer een paar van de nummers te horen waarvan ik al jaren hoopte dat ze die nog eens live zouden spelen.
Waarom schreef ik er dan niet over? Ik had gewoon te veel andere dingen aan mijn hoofd (solliciteren en verhuizen bijvoorbeeld). Maar geen zorgen, ik ben en blijf fan zoals vanouds. En overweeg om in 2020 nogmaals naar dezelfde theatertour te gaan, omdat die ene avond van prachtige nieuwe en oude liedjes veel te kort was.
Lied, waarop heb je al die tijd gewacht? Ik zie al voor me hoe ik, desnoods tien jaar geleden, zou dansen.
Ik kijk naar de maan. Wat wist jij hier van af? De maan zwijgt.
Terug van nooit geweest. Dertig jaar zat ik zonder, maar nu ben je hier. Alsof het nooit anders was. Alsof ik je altijd gemist heb, zonder te weten dat je bestond.
Van kerstliederen krijg ik nooit genoeg. Ik kan dit uren doen: opgaan in het orkest, nu eens sluimeren in de samenklank en dan weer boven de rest uit samen met de andere saxofonisten. Prachtige muziek vraagt om dynamiek. En hoe dan alles samenvalt. Dat je je eigen geluid soms niet kunt onderscheiden van het geheel, alleen de saxofoon voelt en de lucht die trilt. En je dan weet dat het goed is. De sfeer, de authentieke kerk, midwinterhoorn buiten in de snijdende wind die door de straten van het oude Borne raast. Daar merken we binnen niets van, maar de wetenschap voegt iets toe aan de warmte. De warmte van de mensen en de klanken en misschien ook wel een heel klein beetje van de tientallen kaarsjes die branden in het gangpad. Het is feest, kerstfeest, feest van harmonie.
We sloten af met een uitbundig White Christmas. Ieder jaar is ieder kerstconcert – in welke vorm dan ook – te kort.
De volgende ochtend lag er een laagje sneeuw in de straten.
Als je erbij nadenkt is het eigenlijk behoorlijk raar. We marcheren met zijn allen, in rijen van vier, door de straten. Op het ritme van de grote trom. Alsof we samen één zijn – en verkeerstechnisch zijn we dat ook, een voertuig dat midden over de rijbaan struint. Alle auto’s moeten aan de kant. En bovendien maken we een behoorlijk pak herrie. Ik houd er stiekem wel van om mensen even op te laten schrikken uit hun gewone doen.
Verder is het vooral oncomfortabel. In formatie lopen en muziek maken, dat is sowieso al twee dingen tegelijk doen, dus het valt niet mee. Je raakt er ook nog eens enorm van buiten adem en een saxofoon wordt na een tijdje best zwaar als je wilt voorkomen dat je bij elke stap op je lip bijt. Je vingers worden koud en stijf, die prachtige pet klemt zich steeds strakker om je hoofd. Bovendien valt het niet mee om je bladmuziek te lezen terwijl die beweegt.
Maar dingen zijn nou eenmaal niet voor niets ongewoon. Als je iets ongewoons wilt doen moet je er meestal iets voor over hebben.
Op het commando ‘Rust!’ gaat iedereen ineens weer zijn eigen weg, kriskras door elkaar, verdwijnen instrumenten in koffers en mensen met uniforms in huizen. En dan is de rust inderdaad wedergekeerd.
Mooi Wark stond alweer in het voorprogramma. Mijn enthousiasme spatte er zo erg vanaf dat de zanger, toen de bassist me uiteindelijk had overgehaald om dan toch maar met één arm – mijn elleboog leunend op het dranghek – mee te zwaaien, zijn duim naar me opstak.
Ik zei tegen zus hoe sneu het is als je op die leeftijd nog steeds niks beters kunt bedenken dan dit soort muziek. Op dat moment kwamen ze met een of andere tekst over geile boeren op de melodie van Rosamunde. Zelfs de muziek konden ze dus niet zelf bedenken.
Rowwen Hèze is, ondanks hun imago van feesten en bier, zo anders dan dat. Ook zij hebben hun periode gekend waarin ze ontzettend ruig probeerden te zijn, maar zelfs toen zat er al zoveel meer gelaagdheid in de muziek. Rowwen Hèze heeft altijd echt iets te vertellen gehad. Elk lied een verhaal. In ruim dertig jaar schreven ze bijna tweehonderd van die verhalen, die ik stuk voor stuk van buiten ken – ook tussen de regels. En daarom was het ook deze keer gewoon weer ontzettend genieten vanaf het moment dat ze het podium op kwamen.