De godvergeten blues: de piano, af en toe de saxofoon en een loepzuivere stem. Dat ben ik, nee, dat zóu ik kunnen zijn. Hoe had ik dat uit het oog kunnen verliezen? Als je alle puzzelstukjes bij elkaar legt is er geen andere oplossing en dat wist ik allang. Ik zou kunnen zingen, ik zou mezelf kunnen begeleiden of een band samenstellen uit mensen die dicht bij me staan, ik zou mijn eigen liedjes kunnen schrijven. Waarom ik dan steeds iets anders doe, ergens anders zoek, ik weet het niet, ik heb werkelijk waar geen idee. Het zal wel makkelijker zijn op de een of andere manier.
Alles wat zij in haar handen nam kreeg de aandacht die het verdient. Of het nou een appel was, zoals ze die altijd keurig zat te schillen, de mascara die ze elke dag weer met uiterste precisie op haar wimpers bracht, of haar haakwerk in de avond, ze was altijd even voorzichtig en toegewijd.
Niet alleen haar vingers waren zo zorgvuldig. Als ze sprak, sprak ze in afgewogen woorden. Nooit zou ze iemand kwetsen met haar stem. En als ze zong, dan was het zuiver als goud en bitter als de nacht.
Die mond. Als die lippen hem kusten, zo rustig en doordacht, er was niets intenser dan dat. Nog steeds wist hij niet wat hem overkwam als ze haar bezieling weer met hem deelde. En evenmin wist hij of het een vloek was of een zegen, maar één ding was zeker. Zonder haar had hij nooit geweten dat je zo veel van iemand houden kan.
Ik was maar gewoon aan het skeeleren, en toen werd ik ineens nieuwsgierig. Naar die ene straat. En de volgende, want die zag er zo prachtig landelijk uit in het licht van de zakkende zomerzon. En voor ik het wist was ik bij Cuijk. Cuijk, dat ik ontelbare keren vanuit de trein heb gezien, maar nooit eerder van deze oneindig veel mooiere kant.
Dat was het dan. En nu allemaal terug naar huis, de medailles in de kast, en over een week is iedereen het alweer vergeten. Stelt iedereen weer nieuwe doelen. En wat is er dan veranderd? Niets. De Baia de Guanabara stroomt weer vol zwerfafval, de laatste hoop vervliegt en dat was het dan.
Soms begrijp ik niet waarom sport zo serieus wordt genomen. Waarom het zo belangrijk kan zijn dat er ééntje wint en de rest verliest. Als we allemaal werken aan een betere wereld, daar onze aandacht en ons geld in steken, worden we dan niet allemáál winnaars?
Het is kalm geworden in mijn hoofd. Ik schrijf geen verhalen en gedichten meer over de pijn. De woede en het verdriet, ik kan ze een beetje vergeten.
Een beetje. Net genoeg om het soort van draaglijk te maken.
En toen werd het stil. Ik schrijf niet meer, niet meer zoals toen, want die andere ik die ooit zo veel te vertellen had lijkt wel verdwenen. De fantasie moest plaats maken voor de gedachten aan wat is gebeurd, de gedachten die nog altijd meer dan dagelijks zijn. Waar ik geen woorden meer aan vuil wil maken, maar die altijd en overal wel weer ergens iets in zien om in mijn hoofd een bruggetje naar te slaan. En zo tellen de uren. Van binnen huilend om dingen die mensen doen en zeggen, omdat ik weet waartoe ze kunnen leiden.
Het is niet leuk dat het hier zo anders is, al drie jaar. Maar ik kan het niet, niet nu. Misschien komt het ooit terug. Ik blijf hopen op die dag. Zolang er hoop is, ploeter ik verder zoals het nu gaat – en duim ik dat wat ik nu schrijf toch een beetje het lezen waard is.