De ontmoeting met jou veranderde even alles. Je ontwapenende woorden brachten me terug in de tijd. Naar de allang voorbije jaren waarin ik me zo vrij voelde en de wereld nog open lag.
Ik twijfelde ineens: wie was ik eigenlijk en waar wilde ik naartoe? Ik had een pad gekozen in het leven, maar vroeg me plotseling af of dit eigenlijk nog wel de juiste weg voor mij was – en zo niet, dan zou ik niet weten of ik de andere kant nog op kon.
Ik dacht aan alles wat ik je had willen vertellen. Over de muziek, over schaatsen, over de natuur en de wetenschap. Over de prachtige momenten. Ik dacht aan de woorden die ik voor je op papier wilde zetten. En toen besefte ik pas dat ik dus precies dezelfde nog was, was en kon zijn, dezelfde persoon in slechts een andere setting. Omdat de tijd nu eenmaal niet stilstaat.
De dag begon met een klein beetje miezer, vooraan op het veld. Het mocht de pret uiteraard niet drukken. Met de menigte achter ons keken we toe hoe de mannen de platte kar op liepen en hun instrumenten pakten. Vanaf dat moment negeerde ik al het andere. Deze semi-akoestische setting is misschien wel het mooiste halfuur van het jaar. En na al die keren, al die jaren, al die optredens krijg ik niet zo snel meer kippenvel – maar deze keer was het raak, uiteraard mede dankzij het geluid van de accordeon waarop mijn gedachten wegdreven, en wellicht een beetje geholpen door de koude bries die over de wei begon te waaien.
De kou kwam, maar warmte was er tussen de mensen. En plots zag ik daar een bekend gezicht dat ik nooit op deze plek verwacht had. Wat bleek? Een studiegenoot van mij die ik al jaren niet gezien of gesproken had, had Rowwen Hèze ook ontdekt. Ofschoon ik me niet kan herinneren dat ik het ooit met hem over Rowwen Hèze had gehad, wist hij me toe te vertrouwen dat hij mij zeker wél op deze plek verwachtte. Zo blijkt maar weer hoe veel ik met deze muziek bezig was in die tijd.
Het was een gezellig weerzien. Toevallig genoeg zijn we beide inmiddels assistent professor. Pas later op de dag drong bij mij door hoezeer het als een compliment voelde dat een collega-wetenschapper de muziek van Rowwen Hèze net zo wist te waarderen als ik. Normaalgesproken word ik door collega’s scheef aangekeken, denken ze alleen maar aan de ruwe feestmuziek, nog vaker hebben ze überhaupt nog nooit van Rowwen Hèze gehoord.
Eindelijk erkenning.
En zo tikten de uren weg maar moest het feest nog beginnen, het hoofdoptreden van de band. Feest is feest dus nooit verkeerd, maar toch zijn en blijven het de rustigere nummers waarvoor ik steeds blijf terugkomen. Vanwege de aanloop naar hun 40-jarige jubileum startte de band de ballad Zoveul joar. Dat nummer, waarvan ik me maar al te goed herinner dat het live gespeeld werd bij een aantal van de eerste optredens van Rowwen Hèze waar ik zo’n 15 jaar geleden naartoe ging, maakte wat in mij los. De herinneringen aan die tijd, toen de magie meer dan magisch was voor mij. Zoveul joar. Kon ik maar terug naar toen, toen ik nog studeerde, toen ik nog thuiswoonde, toen ik nog kon leven voor deze muziek en me werkelijk nergens anders druk over hoefde te maken. Maar tegelijkertijd waren het ook de prachtige melodieën van de accordeon waardoor ik een traantje moest wegpinken. Die klank en de muzikaliteit van Tren blijven magie, altijd en overal. En zo was het weer een dag om nooit te vergeate.
De auto reed en ik stuurde.
Uur na uur. Zo sleepten we onszelf voort terwijl de zon langzaam zakte. Tussen de lijntjes kleuren en verder niets.
Maar na zonsondergang gebeurde het. Werd de weg als een breed donkergrijs lint dat zich niet onder me door bewoog, maar zich slechts kalm van links naar rechts boog. Veranderden de rijen bomen en de viaducten in platte zwarte knipsels, die als in een animatie steeds groter werden terwijl ze tegen de pastelkleurige, half bewolkte hemel aan me voorbij schoven. Met daartussen hier en daar een donkerwit fragment met wild uitstekende takken, van de rijen bloeiende sleedoorns in het vroege lentelandschap.
Ik knipperde mijn ogen, maar het veranderde niks. Mijn brein had het altijd maar voortstuwen van de auto tot stilstand gebracht. En zo reed de auto verder, en stuurde ik mezelf naar mijn groeiende huis in een platte stad.
Mijn ogen gaan over de letters van vroeger. Ik wil eigenlijk iets schrijven. Over hoe mooi het is geweest. Over een grapje of een willekeurige gedachte. Maar ik weet het niet, ik weet het gewoonweg niet en ik kan het niet zoals ik het kon. Het gevoel is er nog en toch is het weg.
Dus blijf ik maar lezen. De zinnen die ik maakte en vergeten was. Ik lach hardop om mezelf en vooral om jullie, want zonder jullie was het niet de moeite waard.
Die tijd komt nooit meer terug, maar het is goed dat de letters van toen hier nog bestaan.
Soms is de muziek zo mooi dat ik er een beetje buikpijn van krijg. Als de accordeon de draden in mijn hoofd bespeelt zou ik willen dat ik de secondes uit kon rekken, zodat ze niet steeds door mijn vingers glippen. Maar tegelijk ook niet, want de muziek ís het verstrijken van de tijd. Het ritme waarop mijn vervoering drijft, de kadans van de vergankelijkheid.
Maar dan, als je wilt, opnieuw en opnieuw en opnieuw. Om jezelf te doen geloven dat er nooit een eind zal zijn.
En toch is voordat je het weet de avond weer voorbij.
“’t is vul te lang gelijje, ’t het vul te lang gedeurd”
Maar echt véél te lang geleden. Zo lang geleden dat ik was vergeten dat ik me er ook nog op moest verheugen, terwijl het verheugen vroeger misschien nog wel het leukste was van alles. Toen nog niets belangrijker leek dan die paar momenten in het jaar dat we live van de muziek konden genieten, maar ik uit enthousiasme vergat dat ook daadwerkelijk te doen als we er dan waren. En toch zijn dat de mooiste herinneringen.
“’t dreide um vandaag, ’t dreide um ien ding”
Het liefst had ik ervoor en erna twee dagen niks te doen om alleen maar aan Rowwen Hèze te kunnen denken.
En nu? Nu vergat ik vantevoren te genieten, maar kwam er des te meer binnen van ieder nummer na al die tijd. Na tweeëneenhalf jaar was het eindelijk weer echt woar. En des te minder ik geloofde dat ze echt weer voor me op het podium stonden, des te mooier het was. Kleine liedjes, nieuwe liedjes, oude liedjes, fijne liedjes. Een avond die, zoals het hoort, nog heel wat dagen door mijn hoofd zou spoken.
“we droemde verder met de oege oap”
Het liefst zou ik elke maand naar een andere theatershow van ze gaan. Maar helaas kunnen ze niet zoveel liedjes repeteren, dus moet ik mijn geduld toch weer op de proef stellen. En misschien is dat helemaal niet erg.
(fragmenten: Jack Poels – Rowwen Hèze, Station America, 1993)
Daar lig je dan. Er zijn geen woorden meer om dit te omschrijven. Alleen de vraag is overgebleven: waarom? Waarom nou jij, gevaccineerd en toch verloren? Waarom nou jij, van zo geliefd naar zo’n gemis?
De ruimte vult zich met bloemen, ongeloof en tranen. Onze grootste angst van de afgelopen weken, dat je niet meer wakker zou worden en we je opgewekte stem nooit meer zouden horen, is waarheid geworden. En nu staan we hier in het kaarslicht, de zinnen formulerend die we tegen je hadden willen zeggen toen je nog leefde.
De onmenselijke hoedanigheid waarin ik je voor de laatste keer zag staat nog op mijn netvlies. Toen was het nog licht terwijl ik mijn tranen liet, maar nu lijkt alles donker, en nemen we afscheid zonder afscheid te kunnen nemen. De gedachte aan hoe snel het is gegaan en hoezeer we het hadden onderschat is niet te verdragen. Ik kan alleen maar hopen dat je de laatste woorden die ik tegen je zei hebt gehoord: “We missen je, we hopen dat je snel weer beter wordt”. Hoe onvermijdelijk het ook is dat het anders liep.
Daar lig je dan. levenloos. Het enige wat we van je kunnen zien is je rechteroor en je grijze haar dat in de war zit. Verder lig je met je gezicht en lichaam diep verzonken in het ziekenhuisbed, met talloze buizen en slangen, en bloedvlekken in het witte laken. Het enige teken van leven is het zuigende en blazende geluid van het beademingsapparaat.
Ik moet mezelf er steeds opnieuw aan herinneren dat dit geen nare droom is, hoe onwerkelijk het ook voelt dat je hier echt in deze toestand ligt. Dat jij het echt bent.
Moeten we iets zeggen of niet? Heeft het zin, kun je ons horen? We besluiten om te zeggen dat we er zijn, de nieuwe kaartjes die je hebt gekregen voor te lezen, te vertellen dat je er rustig en stabiel bij ligt, en je op het hart te drukken dat we je ongelofelijk missen. Dat je heel snel beter moet worden – tegen beter weten in. En dan gaan we maar weer, met de ontzetting over wat we zojuist aantroffen om het hart geslagen.
De ontreddering en het verdriet op het gezicht van je vrouw en je zoon. Twee weken geleden stond je nog midden in het leven en nu lig je al een week te vechten op het randje van de dood. De intensivist zegt dat dit nog maar het begin is, dat het nog lang gaat duren en dat we moeten hopen dat er geen infecties bovenop komen. En dan heeft hij het nog niet over revalideren en mogelijk psychisch trauma, sluit hij af. Ik krijg het ook te kwaad. Waarom is deze ziekte zo ongelofelijk wreed?
Mensen zeggen dat ze bang zijn voor de bijwerkingen van vaccinatie. Maar waar we werkelijk doodsbang voor zouden moeten zijn is van het ene op het andere moment via videobellen afscheid nemen van een dierbare omdat jij of hij of zij in slaap wordt gebracht en misschien nooit meer zal ontwaken.
Ineens werd het licht en verdreef de warmte de regen. De zomer was terug. We bouwden een fort op de stoep: korrel voor korrel. Tussen de naden van de tegels en dan omhoog, alleen maar om te kijken hoe hoog we konden komen voordat de grote druppels ons het zand weer in de ogen strooiden.
Onze lust en ons leven. Waarom wisten we zelf niet. We liepen zoals altijd achter elkaar aan en deden wat we deden. Als door een ander aangedreven. Marcheren en draaien en keren en mieren. Blind voor het gevaar.
Totdat alles instortte omdat we toch wel weer op dezelfde plek opnieuw zouden beginnen: dan renden we als bange hazen door elkaar.