52.274 graden noorderbreedte, 6.848 oosterlengte. De zon is net op. Het witbevroren riet kraakt in de wind. Wie goed luistert hoort al het klokkende geluid even verderop. En verder is het doodstil.
Voorzichtig klim ik langs de oever naar beneden en zet ik een eerste voetje op het ijs. Het is glad. Kleine luchtbelletjes geven het een winterse glans. Ik kan niet zien hoe dik het is, maar de angst is al verdwenen. Er zijn schaatsers, ik hoor ze achter het riet. Dus bind ik de ijzers onder mijn koude tenen en glijd ik behoedzaam de eerste meters.
Voorbij de rietkraag wordt het ijs zwart en kraakhelder. Op het oog een centimeter of vijf. Het water is ondiep, grote waterplanten en zoetwatermosselen liggen op de bodem. Een aquarium op zijn kant, met het verschil dat een enkele plant eruit steekt. Dat geeft niet, want een grote open vlakte strekt zich ongehavend voor me uit en lonkt. Bijna helemaal voor mij alleen.
Dus ik begin te schaatsen. Steeds ietsje sneller. Het geluid van zingend en zuchtend ijs achter me aan. De zon wordt langzaam warm.
Er zitten zelden vogels in de tuin. Maar het roodborstje zit er nu al een klein uur. Zo’n schattig beestje. Schuilt voor de onophoudelijke regen onder de enige struik, schudt zijn vleugeltjes droog.
En dan zie ik ineens hoe het roodborstje brutaal onder de struik vandaan rent, ruw een pier uit de grond trekt en hem snel opeet. Moord in mijn tuin! Op míjn pier, die míjn kleine beetje moestuingrond vruchtbaar houdt. En het blijkt niet de enige pier die door dat lieve schattige kleine roodborstje te grazen wordt genomen. Ik hoop maar dat er nog hier en daar een pier overblijft, ik was net zo blij met die nuttige beestjes in de bodem. Even overweeg ik om dat rotborstje weg te jagen, maar wat heeft het voor zin? De hele komende week ben ik overdag niet thuis en dan kan hij zijn vreetlustige gang gaan.
Natuurlijk, ik had kunnen weten dat dat roodborstje niet voor mijn plezier op bezoek kwam. En iets anders dan pieren is er in mijn kaalgeslagen moestuin niet te halen. Ik kon wel wat romantiek gebruiken in die lege verregende tuin, maar blijkbaar is het toch waar wat ze zeggen. Een lelijke omgeving trekt criminelen aan.
En plots is het een echte septemberochtend. Een koele, heiige ochtend, met kleine dauwdruppeltjes op alles wat groeit of gegroeid heeft. Door het nog dichte donkergroen vallen zonnestralen die het daglicht breken. De eikels en beukennoten die al weken op het fietspad liggen krijgen plots een andere betekenis.
September. Hoe langer ik over het woord nadenk, hoe mooier ik het vind.
Het is misschien wel de laatste warme dag van de zomer en ik fiets naar mijn werk. Mijn ogen gaan langs de bermen die eindelijk weer groen zijn. Ik kijk naar alles wat bloeit: de paardenbloemen en het boerenwormkruid, de margrieten en het duizendblad, de korenbloemen en de akkerdistel, de vlasleeuwenbek en het muurhavikskruid, de haagwinde en de weegbree, de springbalsemien en de duizendknoop en natuurlijk de klaver en het koninginnekruid.
Voorbij de berm groeien onrijpe bramen. In de verte koert een duif. De zon glinstert in de bomen met haar lage stralen.
Ik dacht dat ik de foto’s van schaatsen in de Peel, 2012, voorgoed kwijt was geraakt. Maar ik heb ze toch nog teruggevonden op mijn computer. Dus het kan me even niet schelen dat het zomer is.
De hitte likt. Met plakkerig speeksel overal, en de warme wind doet er alleen nog maar een schepje bovenop. De mussen vallen niet van het dak, want er is allang geen mus meer te zien. Ze weten wel beter.
Wij niet. Wij zetten tevergeefs onze airco’s aan, en warmen de aarde daarmee nog verder op. Het gras is geler dan de kanaries die hun hoogtijdagen vieren. We maaien het toch. En als de regen komt spoelt het water in rivieren weg door de straten, maar desondanks zullen we juichen.
We zijn allemaal gek geworden. Terwijl we als zotten met onze uitlaatgassen over de planeet crossen, tellen we op onze rekenmachines met zonnepanelen – uit een donkere lade – terug naar het laatste uur. Waren we niet allang gestoord, dan zijn we het nu, want wie kan er denken met deze temperatuur?
Op deze plek zou ik uren kunnen staan en kijken naar de kolkende rivier. In de koele nevel op de houten brug, de schaduw van de oeroude bomen. Omdat het nooit hetzelfde blijft.
Ik zou het water willen zijn dat van boven naar beneden op de rotsen klettert. Me laten meevoeren door het dal, soms rustig kabbelend langs de bloemrijke oevers, soms met hoge snelheid door ruige stroomversnellingen, soms in duizelingwekkende dieptes stortend. En als ik dan hier aankom, hier bij deze brug, zou ik dat ene spatje zijn dat in het geklater op één van de rotsen belandt en verdampt in de zon. Zodat ik terug kan drijven, in een wolk, terug naar de hoogste bergen waar ik als een sneeuwvlokje langzaam zou neerdalen op de Taschachferner.
En daar zou ik dan van het uitzicht genieten, de rest van de dag en ’s nachts onder de sterren, totdat het eerste ochtendlicht me doet smelten. En dan begint alles weer opnieuw.
Daarom zou ik hier uren kunnen staan en kijken en fantaseren.